Tentoonstelling in het ‘Kunstverbond’.
Gedurende de Paaschweek heeft er in het ‘Kunstverbond’ eene tentoonstelling van schilder- en beeldhouwwerk plaats gehad, van niet minder dan zeventig nummers. De hoeveelheid liet dus niets te wenschen over, maar vele kleine schilderijen en vele kleine kunst liepen er onder.
Onder degene, die wij opmerkten, noemen wij Boks, met eene wij weten niet hoeveelste uitgave der Dienstboden, een vaudeville in kleur met groote behendigheid van hand en veel kluchtige vindingskracht uitgevoerd. Boudry: een binnenhuis, familie bleue, met eene kast van onrustwekkende standvastigheid, maar heel prettig en kiesch van toon en kleur. Chappel vervalt bepaald in ruwe kracht en wordt metaalzwaar en -hard in zijne doode natuur. F. Hanno vat de natuur fijner op, geeft ze keuriger weer. Dierckx: Een jonge Zanger, een levendig figuur, waarin wezenlijke kunst een alledaagschen jongen verheft. Farazijn: een schilderachtige goed geschilderde visscher, tegen eenen heerlijken hemel en een jongen in de duinen, onschilderachtig genoeg, en nog erge, ronwaar van kleur. Heyermans: een lief vrouwenfiguurtje in bloementuin, badende in fijn licht. Kokken: een tafereeltje van drinkende mannen, goed opgevat en weergegeven, maar waarom die mascarade van het achttiendeeuwsch kostuum? Larock: een boeiend figuur, gansch niet ongemeen in zijne spookachtige bevalligheid. Luyten: twee portretten in zonneslag, treffend van karakter, maar met wat overdreven tegenstelling van licht en donker. Mortelmans: een schilder in zijn atelier, niet gemeen maar gezocht in zijn fletsch grijzen toon. Peeters: een uitstekende beeldhouwerswinkel, niet nieuw van onderwerp, maar zeer kiesch van toon. Tyck: met een gelijksoortig onderwerp, zwaarder en meer alledaagsch. Edouard Portielje: porceleinen juffertjes in allerliefst geschilderde vertrekjes, merkwaardig om de fijne tinten en tonen, kunst van wat ouderwetsche, indien men wil, maar van goede familie. Gerard
Portielje: zelfde trant. Proost: een goed portretje in pastel. Rul vervalt in het violetkleurig licht en in geel-groene schaduwen, eene besmettelijke ziekte. Simons verbleekt, verzoet, versuikert jammerlijk. Steppe is mannelijk en kruimig in zijn somber avondzicht op de Schelde. Timmermans, kleine maar goede oude figuurtjes; waren ze enkel oud! maar die zeelieden in de kroeg en die koffiewijven rond de tafel worden erg oudbakken. Ch. Van Havermaet: groote schilderij Job en zijne vrienden, zoo nieuw van onderwerp als het oud-testament; niet veel kracht, maar toch iets grootsch en hoegenaamd niet alledaagsch in de uitvoering: welverdiende tweede prijs in den Godencharle-wedstrijd. Van Kuyck: een miniatuur landschap met miniatuur kinderen, miniatuurfijn uitgevoerd. Verbrugge: een kruimige Italiaansche studiekop zonder gewilde wildheid van penseeling.
En onder de beeldhouwers: Dupon: een zeer wel geslaagd borstbeeld van den heer Rombouts, greffier der Academie, en een fantazie-kop, Italiaansche renaissance, van veel karakter; een veelbelovend jong beitelaar. Dupuis: een Christushoofd, treffend, alles behalve alledaagsch. Joris: een groep, Dorstigen laven, zoo plezierig als de vroolijke kunstenaar ze maken kan. Van Beurden: Gedwongen bad, een zeer belangrijke en welgelukte marmeren groep; een Schippersvrouw in gebakken aarde, weinig van de schippersvrouw, veel van het postuur. Alles bijeen, de eerste prijs toegekeud aan de beeldhouwers.