De tooneelmaatschappijen in Vlaanderen
Meer dan eens werd de vraag gesteld: in hoeverre de tegenwoordige tooneelmaatschappijen in de Vlaamsche steden kunnen medewerken tot opbeuring van het Nationaal Tooneel.
Evenals met meest alle punten uit het programma der Vlaamsche Beweging, is men voor het Tooneel ook langs boven begonnen in de hoop dat de hervormingen alzoo bewerkt hunnen invloed overal zouden doen gevoelen. Zoo heeft men voor het tooneel geijverd te Antwerpen en te Gent, te Brussel en te Brugge en, hoe ontmoedigend de eerste uitslagen ook zijn mochten, men is reeds zoo verre gekomen dat de eindelijke uitslag niet meer mag betwijfeld worden. Doch dat die bemoeiingen voor de kleinere steden zonder gevolg bleven, zal men bij een eerste onderzoek al spoedig kunnen bestatigen, en dat zal wellicht aansporen de quaestie uit een ander oogpunt te beschouwen.
Het is in alle geval onbetwistbaar dat in de tooneelmaatschappijen eene overgroote massa goeden wil voorhanden is, dat die goede wil nu misschien zonder nut aangewend is, maar dat hij, bij eene betere leiding, machtig meewerken kan om het beoogde doel te helpen bereiken.
Waarin zou nu die betere leiding moeten bestaan?
In het algemeen beschikken de tooneelmaatschappijen over een behoorlijk lokaal, met de onontbeerlijkste decors en over zekere geldelijke middelen; zij hebben daarbij eenen kring van getrouwe toehoorders, die gaarne de jaarlijksche bijdrage betalen en genieten soms eene toelage van het stadsbetuur. Onder dit opzicht is de toestand zoo goed als men maar verlangen kan: desnoods zou men opofferingen van geldelijken aard mogen rekenen.
Voor wat de keuze der stukken betreft, en dit is voorwaar een zeer voornaam punt, laten de maatschappijen zich leiden door eene dubbele beweegreden: 1o Is het stuk geprimeerd? 2o Beschikken wij over de noodige personen om de rollen te verdeelen?
Het toekennen van premies aan verdienstelijke tooneelstukjes was vast een best middel om de maatschappijen eenen nuttigen wenk te geven bij hunne keuze en 't is zeker daaraan te wijten dit, ten minste in sommige steden, die keuze zeer bevredigend mag genoemd worden. Het is waar, hier en daar heeft men dat als een systeem ingevoerd en wordt zulk of zulk stuk gekozen omdat het geprimeerd is; doch er zijn ook plaatsen, waar een verstandige kenner met de keuze gelast is en deze zich door dergelijke redenen niet laat geleiden.
Alsdan echter is de tweede vraag van dubbel belang en hier stoot men op eenen soms onoverkomelijken hinderpaal.
Overal vindt men onder de jongelingen liefhebbers genoeg om eene rol op het tooneel te vervullen en eens dat de nieuwe spelers voor het voetlicht verschenen zijn, wordt dat medespelen een uitspanning, een groot vermaak, een ware eer. Niemand wil geweten hebben, dat hij onbekwaam is om zijne rol naar behooren te vervullen, en de oudste spelers zien er tegen op om de beurt aan jongere medeleden over te laten.
Maar voor de vrouwenrollen is dit niet het geval. Het is als verloor de vrouw in de oogen der menigte iets van hare verdienste, van hare waardigheid, zoohaast zij op de planken verschijnt. Wat hiervan mag oorzaak zijn, willen wij niet onderzoeken; maar de zaak is zoo. Er was eene groote