Carl en Francis Nys
Daar het nu toch eenmaal mode is schilderingen in plaats van schilderijen tentoon te stellen en daar Francis Nys tot die soort van schilders behoort, die het aanbrengen op doek of paneel van min of meer harmoniseerende, min of meer hortende kleuren, voor de hoogste uitdrukking der moderne kunst houden, moet hij ook van dit standpunt beschouwd worden.
Een uitstekend kunstenaar der jongere school maakte bij het zien der tentoonstelling van Francis deze opmerking: ‘Het verheugt mij voor hem, dat zijne werken niet beter zijn, nu blijft de hoop bestaan dat hij, dank zijne eigenaardigheid, eens tot iets komen zal, want verbazend zijn de vorderingen die hij in de laatste maanden gedaan heeft, en ware hij nu reeds beter gelukt dan zou hij waarschijnlijk blijven hangen. Carl die ook begon met buitensporigheden voort te brengen is al te wijs geworden, hij schijnt het briefje gevonden te hebben, en dat ware noodlottig voor hem’. En inderdaad, de stukken van Carl, die eenige eigenaardigheid behielden, zijn weleens gebrekkig van teekening; die, welke onder dit laatste opzicht volmaakter zijn, zooals zijn mansportret, zijn kinderportret zouden, door hun volkomen gemis aan personaliteit, aan dezen of genen anderen schilder kunnen toegekend worden; eenige andere gaan over tot de chromophotographie.
Zoo valt men van het eene uiterste in het andere, wanneer men alleen door dwaasheden zoekt de aandacht te trekken en rond zich gerucht tracht uit te lokken van wege zeker slag van tentoonstellingbezoekers, die zich als Mecenen aanstellen, meenen de critiek in pacht te hebben, alleen de hedendaagsche strekkingen begrijpen en met medelijden nederzien op de eenvoudige toeschouwers, die denken in eene schilderij iets te mogen zoeken dat waard is afgebeeld te worden. - Welke verouderde meening ook! De nieuwe richting houdt er ook nieuwe beginsels op na, al wil zij er bij andere niet van weten. Ziehier onder andere een harer recepten: Plaats eenen groenen steenen boterpot op eenen zavelgrond, in de nabijheid van eenen gekalkten muur, waar gewas tegen groeit. Schilder dit in volle zonlicht; maak de schaduwen blauw, de zavel purper, den muur roosachtig, zet op den pot nijdig witte blinklichtjes, omlijst het alles met goud en wit en.... servez chaud! als een meesterstuk van impressionism, onder den even bescheiden als korten titel: ‘Een kijkje over mijnen hofmuur in den tuin van mijnen gebuur.’
Gij, die daar niets inziet dan eenen boterpot, ge zijt niet op de hoogte, uw geest is daar te bekrompen voor. De diepzinnige kritieken wes kwestie bewonderen daarin de trilling van het licht, het spel der luchtatomen, de warreling der wasemen en dampen die daarin rond zweven, de harmonie van kleur en toon, de tegenstelling van licht en donker.... Voor u zijn dat onbetwistbare hoedanigheden, die echter van het doek geene schilderij maken maar hoogstens, als de teekening juist is, en de kleur ook, eene goede studie naar een onbeduidend hoekje van de natuur, eene schets die op het schildersatelier verdient bewaard te blijven. Voor hen zijn zulke zaken meesterstukken, die als het werk van den kunstenaar in het openbaar dienen tentoongesteld te worden en aangekondigd door groote en kleine plakkaten, omzendbrieven, uitnoodigingen en vlaggen aan den gevel der uitstallingszaal. Het is voor hen bij den schilder niet te doen om eene gedachte of een gevoel uit te drukken, een schilderachtig tafereeltje uit het werkelijk leven voor te stellen: zulks is oude school; een jonge schilder die van zijnen tijd is moet schilderen om te schilderen, hij moet.... ja, indien wij hem raad te geven hadden, zouden wij zeggen: hij moet niet luisteren naar den gekken praat dier geruchtmakende stelselbouwers, maar zijn eigen geweten raadplegen en zoo oprecht, eerlijk en eenvoudig mogelijk wezen in zijne kunst. Dan is het nog zoo moeilijk iets goeds voorts te brengen!
P.B.