Tooneel. - de maire van Antwerpen
De groote bijval, te beurt gevallen aan de drie eerste opvoeringen van Gittens' tooneelstuk De Maire van Antwerpen, is de voorspelling komen bevestigen, door Max Rooses kortgeleden in de Vlaamsche School gedaan. Niet dat ik het met den geachten criticus eens ben in zijn, volgens mij, al te enthusiastische meening, dat Gittens met dit werk reeds toonde, zijn vervorming van leerling tot meester voltrokken te hebben. Ook in dit gewrocht sprak de begaafde dramaturg zijn hoogste woord nog niet uit. Maar gewis bewandelt hij den weg, die hem daartoe brengen zal. Zeker is De Maire een stuk, naar de regelen der dramatische eischen bewerkt tot iets dat, vijf bedrijven lang, de aandacht van den toeschouwer geboeid houdt; zeker zijn er tooneelen en menschen in, die wij ons kunnen voorstellen als werkelijk zoo bestaan hebbende; maar een volstrekt af breken met de conventie, een onbevooroordeeld en artistiek grijpen in het levende, het beleefde ontbreekt, evenals la bonne odeur littéraire. Ik noem de vinding van den universeelen artist van Blek, zoo door en door Antwerpsch en toch in zijn humor zoo algemeen menschelijk, het werk van een gelukkige, van een talentvolle hand. Het eigenaardig slag der half-geniën, waarvan ik in een uit den mond van vader Rosseels opgevangen anekdoot in de Vlaamsche School vertelde, is op kleurige wijze in hem belichaamd.
Maar het aanwenden van dien lustigen persoon tot den reddenden engel der bedreigde helden is een truc, die uit de voorraadkamer der d'Ennery's schijnt genomen te zijn. Den historischen grond van het stuk laat ik, als onbevoegd dien te toetsen, onbesproken; ik neem hem zelfs onvoorwaardelijk aan, wetende hoeveel opzoekingen de schrijver zich daarvoor getroostte, en zijn onbetwijfelbare eerlijkheid in het voorstellen van gebeurtenissen, die zoovele nog levende lieden intiem raken. De taak der critiek is eer, te onderzoeken, hoeveel atomen waar leven de auteur in zijn werk neergelegd heeft, en dan moet ik Gittens gelukwenschen om zijn stout aandurven van 't schetsen eens toestands, die door zijn treffend realisme, sommige preutschen gestuit heeft: de volksscène voor het gerechtshof, die levend is en juist ter sneê getroffen Diepe peiling des harten vind ik bij geen der personages; allen zijn min of meer oppervlakkig geschetst; wat waarschijnlijk aan het zeer groot getal optredenden te wijten is. Slechts silhouetten. Sober en met krachtigen trek toch is de mooie figuur van d'Argenson en de eigenaardige gestalte van Napoleon geschetst. Het tooneel, waar d'Argenson zijn ont-lag als prefekt aanbiedt, na de vrijspraak van den maire Werbrouck gepleit te hebben, is bijzonder gelukkig als theatereffekt, en hun samenspraak, zoo verre van banaliteit, zoo interessant, vooral op 't oogenblik dat de prefekt zijn maçonnieke kenteekens toont en des machtigen keizers geheimste gedachten doorziet, behoort tot het beste dat onze tooneelliteratuur aanwijzen kan. De zaal luistert ademloos toe naar die flink gebouwde, beter nog: uitstekend geschreven en aanschouwelijk voorgestelde scène, waarvan men zeggen kan: indien 't gebeurd ware, zou 't zóo geweest zijn. Dat is een triomf.
Het nieuwe stuk van Gittens is een stap méer vooruit op de baan die de gewetensvolle kunstenaar naar zijn hoogste ontwikkeling doet. Een man als Gittens, die waarheid zoekt, en die scherpe tooneelschrijversoogen bezit, welke hem het geziene dadelijk in het eigenaardig licht van het tooneel voorstellen; zoo iemand, zeg ik, moest verder gaan en zijn inspiraties aan het eigen-geleefde, rond hem woelende en gebeurende, putten. Ik aanzie zijn werk als een transitie tot een meer modern kunststreven. Ook in de ziel van onzen tijd is stof te vinden - de schrijver zelf heeft het me zoo vaak herhaald! - om ons te boeien; het zal verdienstelijker zijn, omdat wij daardoor het werk in zijn algeheelheid, zooals het daar ligt, zullen toetsen kunnen. De hulp dervend van de geschiedenis of van anderer fantazij, slechts dát gevevende wat hij zelf uit de natuur nam, zal zijn artistieke bevruchting rechtstreeks zijn, en zullen wij niet meer het aandeel van eruditie, machinerie of tooneelschikking hoeven te scheiden van het zuivere werk des dichters. Machtige fresco's of bijtende etsen van de levenscomedie zal hij, die er het talent toe bezit, ons schenken en in Frans Gittens begroeten wij dan onzen eersten en grootsten ontleder der hartstochten onzes tijds en onzes volks.
E.d.B.