Tentoonstellingen
In den Cercle Artistique bezocht ik de verzamelingen Leo Herbo en Em. Claus. Eerstgenoemde kunstenaar heeft zich toegelegd, meen ik, op 't leveren van bruikbare portretten van zalige bezitters, wier kunstliefde niet boven den enkel gaat.... ne supra crepidum. 't Is alles netjes in de plooi, gelaat, houding en plunje. Een enkel konterfeitsel, dat van Gust. Legaye, maakt eene weldoende uitzondering op dien algemeenen regel van ontmoedigende alledaagschheid; een zwaluw is nog geen zomerweer. Zijne fantazijstukken laat ik uit hoofde van jammerlijk gemis aan kunstwaarde, onbesproken.
Emile Claus daarentegen is altijd belangwekkend, zelfs dan wanneer hij 't onzes inziens mis voor heeft, als in Zomerdraden. Die schilderij is zeer schoon als landschap, mogelijk wat te scherp gekleurd, doch de jaren temperen dat kleine euvel; maar zijne zomerdraden zijn ploegkoorden, in verhouding van al 't omgevende; neen, dat gaat niet aan!
IJsvogels, eenige jongens die zich om 't ijsvermaak laten verkleumen, is daarentegen een heerlijk stuk, treffend van juistheid en vol van winterpoëzij.
Octobermorgen aan de Leie is al even fraai. De rivier vloeit rustig, het oog dringt zeer ver door in 't vlakke landschap tusschen groepen boomen; het groen aan den oever is nog immer levendig; men voelt de laatste warme zonnestralen.
Zon en Wind is wat blauwtjes uitgevallen. We kunnen er niet aan doen, ons schijnen de boomen ook in 't verschiet niet zóó blauwtonig of paarsch. We houden dat voor een offeren aan mode of wat men daarvoor in de plaats moge noemen, en zijn overtuigd dat onze begaafde mannen daarvan zullen terugkomen. De oude Achtschellings heeft dat voor een paar honderd jaar gedaan, doch als decoratie in den aard van tapijten.
Op weg naar school, Te velde, Warme dag, Boschkant, vertolken alle de eigenaardige poëzij van Vlaanderen alsmede Winterzon. Al die stukken spreken luide van de liefde des kunstenaars voor den geboortegrond, van zijn diep doordringen in 't zijn van velde en weide met al wat daar tiert en leeft. Mijn tuin, is een alleszins merkwaardig gewrocht en men ziet het met onverholen voorliefde behandeld. Rozeke is eene malsche boerendeern die de vleezige armen overeengeslagen heeft. Schoon in den plastischen zin is ze niet, doch zoo waar, en zoo oprecht. Die meid zal er wel durven voor uitkomen, dat ze Jan of Kobe liefheeft, en in staat is om dag en nacht te werken en te wroeten om de aanstaande kleintjes aan dikke botterhammen te helpen.
En nu ga ik waarschijnlijk den kunstenaar verwonderen door mijne voorkeur. Inderdaad, zijn Koewachter heeft me betooverd! Is het omdat bij 't zien van den wilden knaap met verwoest gelaat, wilden haarbos, los hemd, bombazijnen vest en schelmende oogen al de guitenstreken der Flegeljahre weer panoramisch voor den geest zijn gekomen? Ik weet het niet. Doch zooveel staat bij mij vast, dat deze koewachter me van den eersten oogenblik af een geweldig diepen indruk gemaakt heeft, die moeilijk zal uit te wisschen zijn, en wie dat stukje rijk wordt, zal er zich levenlang in verheugen, indien hij ook maar wat zin heeft voor de vreugden, die men smaakt in 't jongenspak gedragen in 't heerlijke landouw van Leie en Schelde.
J.M. Brans.