Gevoel in schilderkunst
Tijdens eenige bezoeken in de Brusselsche algemeene tentoonstelling van beeldende kunsten, werden wij bijzonderlijk aangetrokken door zulke tafereelen, welke een drama van het huiselijk leven, een innig diep gevoel of een hevigen hartstocht vertolken.
Was de opvatting dier schilderstukken treffend? Drong het gevoel tot in de bijzonderheden derwijze door, dat alles tot den hoofdindruk medewerkte? Was deze laatste onverdeeld en volledig? Bleef er niets raadselachtigs voor den goeden verstande in de samenstelling over?
Ziedaar het standpunt onzer beoordeeling, en, al bogen wij niet op ongemeene kunstbevoegdheid, toch schijnt ons hetzelve gewettigd en niet meer eenzijdig dan het criterium dergenen, wier critiek alleen de stoffelijke kunstvaardigheid van den schilder in 't oog houdt.
Om onze bedoeling duidelijker te maken, zullen wij een drietal schilderijen, elk eene verschillende uiting van het gevoel vertolkende, den lezer voorstellen.
In de eerste plaats vermelden wij het tafereel De Joden in de middeleeuwen, van K. Ooms.
Buiten galmt het oproer, de zoo vaak vervolgde Joden dreigende met berooving, dood en vernieling. Binnen, in het planken huis, zijn de angstig luisterende en met stommen schrik geslagen kinderen Israëls. Eerst de vader met langen, zilverwitten baard en eerbiedwekkend gelaat. Een zijner handen rust op een kistje, dat waarschijnlijk zijne voornaamste kostbaarheden bevat; met de andere omstrengelt hij zijne schoone dochter, die een lief zuigelingje, haar schat, aan den boezem drukt. Links een jonge man, wellicht de vader van het kind; hij luistert met het oor tegen eene spleet in den wand, als wilde hij weten wat het razend janhagel in het schild voert.
Dit alles is zoo vol uitdrukking, zoo aangrijpend van waarheid, dat men onwillekeurig huivert, en afschrik gevoelt voor de woeste tijden van jodenmarteling en godsdienstige geestdrijverij.
Een drama van meer huiselijken aard wordt ons, door Kaisar's dood, van G. Wertheimer, voorgespiegeld.
Het tooneel grijpt plaats in de barak van een rondreizenden dierentemmer. Kaisar is een prachtige leeuw; met hem had een huisgezin jaren lang zijn brood verdiend; en nu ligt hij daar roerloos uitgestrekt; nu is Kaisar dood!
Geleund tegen het thans ledige hok, staat de dierentemmer en schouwt met wanhopigen blik op het koninklijke dier; eene jonge vrouw, met loshangend zwart haar en in schilderachtige kleederdracht, is bij het lijk geknield en grenzelooze smart staat op heur gelaat te lezen. Achter haar eene waschtob, waarin, jammerlijk huilend, drie leeuwenwelpen. Ter andere zijde een klein meisje; ondanks hare jeugdige droefheid, vergat ze niet haar popje mede te brengen en vast houdt zij dit tegen haar roodgeruit kleedje gedrukt. Het stuk in zijn geheel moet een diepen indruk op den toeschouwer maken.
De Sint-Antonius verzoeking, van L. Herbo, schildert ons de kracht van het godsdienstig gevoel.
De heilige, nog in de volle kracht der mannenjaren en gekleed als de huidige kapucijnen, zit in zijne cel; in de handen houdt hij een kruisbeeld, dat hij hartstochtelijk kust. Al zijne wilskracht en de hulp der goddelijke genade heeft hij noodig om niet op te zien naar de twee nevens hem staande, beeldschoone, met een tullen waas omgeven meisjes, waarvan de bekoorlijkste met de vingertoppen zijne hand aanraakt en met haar verleidelijksten lach hem tot wellust wil bekoren. In de oogen en aan de houding van den heilige ziet men echter den onwrikbaren wil, de felste verzoeking te weerstaan, en ondanks alles het rijk der hemelen waardig te blijven.
't Is deze hoofdindruk die alles in dit merkwaardig gewrocht beheerscht, en bij den toeschouwer een gevoel van verheven strijden opwekt.
Bij het beschrijven van deze tafereelen, was onze rol die van de menigte: rijk getooide burgerij of eenvoudig volk. Wij gaven weer hetgeen ons trof, zooals elke gewone bezoeker der tentoonstelling het in zijnen huiskring bij de avondlamp zal gedaan hebben, omdat hij zulke beelden begrijpt en er bijgevolg belang in stelt.
Want de schilders, die met talent de gewone toestanden behandelen, grijpen in het hart en in het geheugen des volks, en deze zijn het wellicht die aan de schilderkunst hare populariteit van vroeger eeuwen kunnen terugschenken. Zij worden verstaan en zullen bijval erlangen.
Het is eene noodlottige strekking bij vele onzer hedendaagsche kunstenaars, en ook bij de critiek, zich al te uitsluitend met de stoffelijke behandeling der kunstwerken in te laten. Het schijnt ons niet zonder reden dat het algemeen publiek van de schilders iets meer verwacht.
Hoe willen sommigen hunner aanspraak maken op beroemdheid, zij die, hoe groot hun talent ook weze, hunne alléén voor ingewijden verstaanbare stukken aan de bewondering van allen willen opdringen? Hunne klachten over miskenning of domheid van het publiek zijn misplaatst: onverstaan maakt onbemind, en wie voor een beperkt getal menschen schildert, moet met een beperkten bijval - die ook zijne waarde kan hebben - genoegen nemen.
Aan hen alleen, die op de algemeene, eenvoudige, menschelijke gevoelens steunen, kan algemeene bewondering te beurt vallen.
Brussel.
Leonard Buyst.