met zijne kunst meent. 't Is maar jammer, dat we niet hetzelfde van alle kunstenaars zeggen kunnen.
Frans Van Leemputten is geen van die schilders, die hunnen bijval zoeken in 't volgen van de mode, in geruchtmakende kringen, buitenissige opvattingen of schreeuwerige procédé's. Eenvoudig van aard, met eenen frisschen en levendigen geest bedeeld, streeft hij onverdroten door kleineering en miskenning heen naar zijn doel en dat is: de edelste, reinste uitdrukking van hetgeen hij wezenlijk ziet en gevoelt. Niets was tot heden toe in staat hem van de ingeslagen baan af te leiden en 't is mijne innige overtuiging, niets zal hem in de toekomst doen verzaken aan hetgeen hij den plicht des kunstenaars noemt. Dat stoffelijke vergoeding en eeretitels niet op dien weg liggen, wist en weet hij; doch plicht voor alles! Dat hij niet eens ridder der Leopoldsorde is, zal dus niemand verwonderen.
Ik sprak van eeretitels en wil te dezer gelegenheid iets uit de biecht klappen, al moest hij ook wat boos op mij worden. In 1886 maakte hij deel van de jury der driejaarlijksche tentoonstelling te Gent. De gansche commissie was 't eens om hem de gouden medalie toe te kennen. Hij, uit kieschheid, weigerde ze. Wat gebeurt er? Niet lang daarna vond men middel om hem daarvan eene grief te maken en hem eene gunst te weigeren, waarop hij veel meer recht had dan anderen.
Thans wensch ik terug te komen op zijne laatste werken in de driejaarlijksche tentoonstelling. Zeker hebben die stukken geene overweldigende ingeving ten grondslag. Van Leemputten is geen dier kunstenaars, die met reusachtige opvattingen werken of hunne krachten besteden aan 't vertolken van gedachten en gevoelens, die alleen genaakbaar zijn voor buitengewoon gestemde geesten. Voor menschen, die met ons eigenaardig Vlaamsch en meer bepaald Kempisch volksleven niet vertrouwd zijn, moeten zijne scheppingen zelfs overdreven eenvoudig en naïef schijnen. Doch wanneer men eenmaal doorgedrongen is in de kennis van het algeheele bestaan dier natuurmenschen, wanneer men al het wel en wee van hunnen gelijkmatigen levensloop in zich heeft opgenomen, en deelgenoot geworden is van de ongekunstelde poezij, die hun streven en zwoegen zoo gansch beheerscht, dan begrijpt men al het gezonde, dichterlijke van Van Leemputten's tafereelen.
Nemen we b.v. zijn Doop in de Kempen. Het boerenhuisje is alles behalve schoon, doch mooi is 't wel; zorg en netheid schitteren den aanschouwer uit deur en leemen wand en klein venster toe; men voelt zelfs een frisschen boomgaard achter de schamele woonst. De personen zijn al evenmin gevleid. De boer-vader is in de verste verte geen Apollo. Zijne armen schijnen veel te lang, omdat het aanhoudend werk zijne gestalte in onnatuurlijke richting gebogen heeft. Zijn gelaat heeft niets van een Adonis; veel zwoegens onder ongunstige omstandigheden, drukten er den stempel der blijvende vermoeienis op. Doch tevens spreken die trekken van onbegrensde zelfvoldoening, in 't volbrengen van zwaren plicht; van geloof en vertrouwen in eene betere toekomst; van ernst bij 't toedienen van het eerste en noodigste heilig sacrament. Men ziet het hem aan, dat zijne overtuiging rechtstreeks wortelt in de overleveringen der middeleeuwen; dat zij behoort tot de orde van het bergenverzettend geloof. Niemand is verplicht, die overtuiging te deelen, doch in elke dichterlijk gestemde ziel vindt zij weerklank, en hem, die ze op zoo krachtige wijze vertolkte, noem ik een groot kunstenaar.
Het andere doek, waarvan ik reeds een woord repte, namelijk Palmenzondag, laat ons den Kempenlander bij eene andere uiting van zijnen eeredienst zien. De lange kille Winter is voorbij. Het jeugdig rijs begint te botten, mees en vink zijn ontwaakt en piepen en schetteren in kruin en struweel. Stammen en muren trekken een kleed van frisch groen mos aan, de eerste madeliefjes ontluiken in de wei en op 't nederig kerkhof, de bieën gonzen in de palmstruiken en de witgebloemde hulst, een zonderlinge adem van jeugd en liefde vaart door het ruim, alles spreekt van opstanding.... Resurrexit!
Ook de godsdienst zal de opstanding des Heilands welhaast gaan vieren, doch, veel lijden en vernedering zal nog op den godgezalfde drukken eer de verheerlijking kome; evenals de heerlijkste beloften der natuur door ijzigen Noordenwind zoo vaak verijdeld worden. Dan, de palmtakken zijn gesneden; de Gezegende boven alles zal binnengeleid worden in het heilig Hierusalem, en elk lid der schamele gemeente zal een takje meedragen uit dien triomftocht, en 't in innige verrukking aan 't hart drukken en 't bewaren, als een liefdepand des Heeren, als een palladium tegen kwelling en kwaal.
Redeneeren die eenvoudige Kempische boeren en boerinnen zóó? kan men me vragen. Bewust, neen; - onbewust, ja! Twijfel over de onbeperkte kracht der gewijde palm rijst in hun boezem niet. De deurpost, daarmede geteekend, staat zoowel onder Godes hoede, als eenmaal in Egypte de woningen der kinderen Israëls, geteekend met het bloed van het lam; de akker, waar het godgewijde palmpje te midden een kruisje geplant werd, zal tieren onder 's Heeren zegenend toezicht, en wie zulk rotsvast geloof bespotten kan, heeft nooit zijn boezem voelen trillen onder den adem der poezij.
Omdat Van Leemputten al het innige van dat geloof in zoo hooge mate weer te geven wist, en ons verplaatste in een midden, dat we met hem begrijpen, voelen, waardeeren, zijn we hem dankbaar, en hopen dat het nageslacht dezen onzen dank bekrachtigen zal.
J.M. Brans.
Zulke musici, wier kennis van het vak zich alleen bepaalt tot het vijflijnenstelsel en de behandeling van hun instrument, zullen voortaan niet meer gerekend mogen worden tot de toonkunstenaars, maar tot de handwerkslieden der muziek.
Naumann-Boers.