De tooneelstukken van Frans Gittens
Deze week kondigde de plakkaart van den Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen, de vijfde en laatste vertooning aan - op algemeen verzoek - van Parisina, lyrisch drama, woorden van Frans Gittens, muziek van Eduard Keurvels, ‘Op algemeen verzoek’ was hier geen bluf: bij de laatste als bij de eerste vertooning was de zaal vol en geestdriftig gestemd. Na het vierde bedrijf werden de schrijvers wel niet als bij de eerste opvoering, met vijfmaal herhaalden storm van toejuichingen voor het voetlicht terug geroepen, maar toch moesten nog al de acteurs tweemaal voor het publiek verschijnen. Het was een zegepraal - en een wel verdiende, zoo voor schrijver als voor toonzetter. Ik laat aan een anderen medewerker de taak over om van de muziek te spreken, maar ik vraag oorlof om een woord te zeggen over Parisina en de andere tooneelstukken van Frans Gittens.
Gittens is in de eerste plaats een volgeling van Shakespeare en een waardig leerling van den grooten meester. Die titel is naar mijne opvatting en door de wijze, waarop hij verdiend is, een der roemrijkste, die een tooneeldichter kan toegekend worden. Zijne minder schitterende eigenaardigheden daargelaten, is Shakespeare vooral een doorgronder van het menschelijk hart, een die dieper doortast in het gemoed, een die stouter het volle leven, met zijn poëzie en zijn proza op het tooneel brengt en het in kleuriger taal schildert dan eenig ander. Hem volgen is de natuur haar geheimen afzien, den mensch ondervragen, zijne hartstochten bespieden en deze in al hunne warmte en kracht afschilderen. Shakespeare tot model kiezen is nog de natuur bestudeeren. In die navolging zijn trappen van volmaaktheid, evenals in het weergeven der waarheid, en Gittens is sport voor sport van lager naar hooger gestegen.
Wij hebben van hem op ons tooneel werken gezien als zijn Adolf van Gelderland en zijn Karel van Gelderland, waarin ruwheid de plaats van ware kracht innam en afschrikwekkende gruwelen noodig werden geacht om sterk aan te grijpen. Dit was kunst, onbedreven rondtastende en haren weg zoekende. Jane Shore staat oneindig hooger: hier heeft men een welgelukte nabootsing van Shakepeare in een stuk, dat speelt op 's meesters grond, dat hem zijne personages en zelfs zijne woorden ontleent. Maar de helden zijn menschen, immer, als Shekespeare's menschen, een vadem hooger dan gewone stervelingen en scherp geteekend van trekken, maar afgewisseld van aard, de eene geweldig van driften, de andere zachter gestemd en lijdende als de weekeren.
Parisina is eene andere uiting van schrijvers talent. Het onderwerp is ontleend aan het gedicht van Byron van denzelfden naam, maar het geborgde gaat niet veel verder dan de namen van de personen, hunne misdaad en boete. Het is wezenlijk eene persoonlijke schepping en eene zeer oorspronkelijke. Shakespeare's trant schemert nog immer door, maar die trant is toegepast op een oorspronkelijk werk; nog vindt men eigenaardigheden van den meester weder in den vorm van onderdeelen zooals in de gezamenlijke opvatting; woorden als ‘Vang vlinders’ vergelijkingen als ‘de druppels van uw bloed zullen mijne rozen zijn’ zijn omwerkingen van gekende motieven. Het grootste der ineenzetting, het bandelooze der gevoelens, het opgaan in den hartstocht, de uitboezemingen van langen adem en hoogdravende vlucht, zijn Shakespeariaansch; maar nog eens vinding en vorm blijven er niet minder bewonderswaardig oorspronkelijk om.
Men oordeele over de waarde sommiger omschrijvingen. Parisina, zooals wij zegden, is ontleend aan Byron's gedicht, Dit feit wordt het publiek herinnerd door de personage van Rangoni, een dichter aan het hof van Ferrare, die aan eene Fedra werkt, terwijl een drama van gelijke soort als het oude treurspel zich aan dit hof en aan zijne zijde ontvouwt. Het gewaagde, maar gelukkig volgehouden nevens elkander voortloopen van verdichting en waarheid herinnert ons aan de tooneelspelers, die in Hamlet optreden en de misdaad ten tooneele voeren in het huis, waar zij plaats had, en in tegenwoordigheid der misdadigers. De schuldige liefde van Parisina en Ugo doet door haren verterenden gloed aan Romeo en Julia denken. Maar de liefde is gemeengoed voor de schrijvers en het motief van den dichter heeft een gansch andere waarde in Parisina dan in Hamlet.
Het figuur van dien dichter is daarbij allergelukkigst getroffen. Licht van hart en licht van zin leeft hij voor zijne kunst, hij is goed en offervaardig van natuur, hij sticht onheil door zijn lichtzinnigheid; hij gaat de wereld en het drama door, tierelierend en lachend en weenend als een kind, dat alleen voor de poëzie en door het gemoed leeft.
Minder treffend maar gelukkig in hunnen aard zijn Paula de wufte, maar onverdorven vrouwennatuur, en de hertog Nicolo, het edel en goedaardig slachtoffer des noodlots. De personnage van Zoëse is eene vinding. De vertegenwoordiger van dit sombere tragische geslacht der Malatiesta's, die hier als de engel der wraak optreedt en het noodlot met de hand leidt, is wezenlijk grootsch en ontzettend.
Maar schooner, dichterlijk schooner, is het paar geliefden. Al hun woorden, al hun handelingen zijn zoovele verzen en strofen van een minnezang. Weinig afgewisseld, van stoute eentonigheid als Gounod's en Shakespeare's Romeo en Julia, maar juist daardoor dieper en dieper doordringend en aangrijpend. Het is niet het werk van een alledaagsch tooneelschrijver, het is dat van een dichter, dien neteligen toestand zoo kiesch, die overwinning der almachtige drift zoo kuisch voor te dragen; door dit sobere en sombere lied van liefde, zoo roerend gekweeld, zoo diep gevoeld, zoo lang aangehouden, bedrijf aan bedrijf den toeschouwer te boeien.
Ons tooneel heeft in Parisina een tooneeldicht, in Gittens