De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Remigius van LeemputGa naar voetnoot1
| |
[pagina 10]
| |
drie-en-twintigjarige, nog onder zijne voogden stond; dat hij gehuwd en ‘schilder van zijne hanteringe’ was en gaarne 300 gulden, als erfenis, op zijn ouderlijk huis zou lichten. Dit geld, zegde hij, was hem onontbeerlijk, om zijne gerechtigheid aan de Sint-Lucasgilde te betalen, om zich verven en schildersgereedschappen aan te schaffen en om al het noodige voor zijn huishouden te koopen. De voogden werden geraadpleegd en den 14n Januari 1631 werd het hem geoorloofd 250 gulden te lichten op gemeld huis. Ten zelfden dage trad hij als ‘zijns zelfs man wesende’, maar nog bijgestaan door zijne voogden, voor onze Schepenen en verkocht hij aan Antoon Wolfvoet, zoon van den schilder Victor Wolfvoet, eene rent op zijn aandeel in den eigendom van het ouderlijk huis. De gelden dezer rent kwamen goed van pas. Op 14 April 1631 schonk zijne gade hem een zoontje, dat in Sint-Jacobskerk Lodewijk werd gedoopt. Nauwelijks waren de beslommeringen van dit kinderbed vergeten, of de vader wendde andermaal stappen aan, om bepaald af te rekenen met zijne voogden. Daartoe werd besloten op 17 Juli 1631. Dien dag werd het geboortehuis van onzen schilder openbaar geveild en uit de algemeene afrekening bleek, dat hij voor zijn aandeel in de erfenis in het geheel 276 gulden 5 stuivers trok. In het jaar 1632 vinden wij van Remigius van Leemput of de zijnen geen spoor meer binnen de stad Antwerpen. Het moet dus omstreeks dit tijdstip zijn, dat hij met vrouw en kind naar Engelands hoofdstad toog. Tijdgenooten van hem beweerden, dat hij leerling was van Antoon van Dijck. Deze, inderdaad, vestigde zich in Maart 1632 insgelijks in Londen en het is wel mogelijk, dat hij zijnen ervaren stadgenoot met zich nam, om hem aan zijnen kunstarbeid te laten behulpzaam zijn. Remigius van Leemput bezat spoedig de gaaf, de gewrochten der grootste portretschilders op meesterlijke wijze te kunnen namaken. Daarin werd hij befaamd tot zelfs aan Engelands Hof. Karel I betaalde hem 150 pond sterling voor de kopij der konterfeitels van Hendrik VII en Hendrik VIII op een paneel van Hans Holbein, welk tafereel in den brand van het paleis White-Hall omkwam. Beroemd waren ook zijne kopijen van Galathea, naar Raphaël, en van het afbeeldsel van Graaf Bedford, naar van Dijck. Met dit uitmuntend kopijwerk verkreeg van Leemput een aanzienlijk vermogen en vormde hij groote verzamelingen van teekeningen, plaatwerken, gedenkpenningen en oudheden. Echter verloor hij een ruim deel van dit vermogen door eene noodlottige onderneming. Terwijl Engeland in bloedigen opstand en Cromwell aan het bewind was, kocht hij aan eenen spotprijs van Dijcks wereldberoemd portret van Karel I te Paard. Met dit puikstuk reisde hij naar verscheidene kunststeden zonder er nochtans den verlangden hoogen prijs te kunnen voor bekomen. Ten laatste werd het kunstjuweel aangeslagen. Toen van Leemput het gerechtelijk terugeischte, werd hij op versmadende wijze afgewezen, tot al de gedingkosten veroordeeld en het ruiterafbeelsel van Karel I aan Engelands Hof weergegeven. Ondanks dit schadelijk en schandig vonnis, bleef onze Antwerpenaar te Londen gevestigd. Hij overleed daar in 1675, in den ouderdom van acht-en-zestig jaar.
F. Jos. van den Branden. |
|