De Koninklijke Harmonie
Op Maandag 15 December heeft de Koninklijke Harmonie van Antwerpen, haar 75jarig bestaan op schitterende wijze herdacht.
Om die heugelijke gebeurtenis te vieren werd een prachtig muzikaal feest ingericht, met de welwillende medewerking van een groot getal voorname liefhebbers, van Em. Blauwaert, baryton en van Ch. Gregorowitch, violist.
Het programma van het eerste deel werd uitgevoerd onder de leiding van Domergue de la Chaussée, orkestbestuurder der maatschappij.
Het tweede deel was voorbehouden voor de omstandigheidscantate Antwerpen's Schutgeest, gedicht van Alfons Wauters, getoonzet door onzen stadgenoot Jan Blockx.
Het getal uitvoerders voor de cantate was zoo groot dat bijna een derde der zaal er door was ingenomen.
Het orkest ving aan met de ouverture van Benvenuto Cellini, van Berlioz, die op meesterlijke wijze uitgevoerd werd, waarop het concerto in Do majeur, van Meszkowski, door Gregorowitch ten gehoor gebracht werd.
Die jonge violist heeft, in al wat hij voordroeg, getoond dat hij een artist is met een zeldzaam talent begaafd. Zijn bijval is zeer groot geweest.
Em. Blauwaert, de gunstig gekende baryton, droeg het groot aria uit Philips van Artevelde voor, doch..... in het Fransch. Zulks is hoogst te betreuren, niet alleen omdat Gevaert de muziek op Vlaamschen tekst gezet heeft, maar bijzonderlijk omdat het geheel er zijn waar karakter door verloren heeft.
Blauwaert heeft op zijne kunstreizen door Europa Vlaamsche muziek met Vlaamsche woorden gezongen; in het hartje van Vlaanderen zingt hij eene Fransche vertaling. Nooit zou het iemand in de gedachte komen Duitsche muziek op vertaalden tekst te laten zingen; maar als het een Vlaamsch gedicht geldt, dan is het wat anders!
Wie toch maakt zich schuldig aan zulke belachelijke kleingeestigheid?
Het eerste deel sloot met Saltarelle, transcriptie door Benjamin Godard, op nagelatene stukken voor viool van H. Vieuxtemps.
Na eene tusschenpoos van een tiental minuten, nam Blockx den maatstok op, om zijne cantate te besturen, te midden van de gespannen aandacht van het publiek.
De inleiding van Antwerpen's Schutgeest gaf dadelijk te kennen dat men met eenen meester te doen had.
Het gedicht vangt aan met een breeden en plechtigen zang, voortreffelijk voorgedragen door Blauwaert, waarop een levendig koor volgt voor vrouwen- en mannenstemmen, waarbij zich weldra kinderstemmen aansluiten:
De zonne schijnt met hellen glans aan 's hemels trans.
Rijk van harmonie en orkestratie is het koor voor jongelingen en maagden:
De malsche roden ons nooden ten dans!
evenals het koor der moeders, dat daarop onmiddellijk invalt.
De samenzang: ‘Juicht en jubelt!’ welke volgt, maakte veel indruk en werd met aanhoudende toejuichingen begroet.
Het tweede deel der cantate vangt aan met een ‘Intermezzo voor orkest in den stijl van 1830’ dat den maatstaf geeft van den eigenaardigen en vindingrijken geest van den toonzetter.
Het kinderkoor:
Hoe lustig, hoe wonnig is 't hier voor de jeugd!
mag een parel genoemd worden. De zang is medeslepend en de begeleiding uiterst bevallig en zacht.
De Geest heeft daarna andermaal een schoon solo, waarvan de orkestpartij niet minder verdienstelijk is.
Het koor voor maagden:
Hoort! wat hemelsche melodij hun brein ontvloeit,
is door den toondichter op verrukkende wijze weergegeven.
Het slotkoor:
O Muze, godlijke Muze der kunst,
gezongen door al de stemmen, met begeleiding van orkest, was indrukmakend en grootsch.
Na de uitvoering werd den gevierden toondichter van Milenka met zijn nieuw gewrocht: Antwerpen's Schutgeest, geluk gewenscht door den heer burgemeester en door den bestuurraad der Koninklijke Harmonie. Er werd hem een gouden palm overhandigd en aan den dichter, Alfons Wauters, eene gouden kroon.