Herstellen en verdoeken van schilderijen
De Bacchus, van Rubens, uit het Keizerlijk Museum van de Hermitage te St. Petersburg, waarvan het paneel uit verscheidene samengelijmde stukken bestond, werd, kort geleden, van hout op doek overgebracht. Steeds grooter wordende scheuren en spleten, ontstaan door het uitdrogen van het hout, hadden deze herstelling noodig gemaakt.
Naar het schijnt werd bij dit overbrengen, dat zeer wel gelukte, te werk gegaan zooals gewoonlijk in dergelijk geval. Op de schildering zelve werd eene laag vloeipapier geplakt, dik en stevig genoeg om het hout te vervangen van den achterkant, dat gedeeltelijk weggesneden en vervolgens met olie en puimsteen tot op het plamuursel afgewreven werd. In dien staat werd een nieuw linnen doek op den rugkant der schilderij geplakt, in vervanging van het houten paneel en vervolgens werd het papier met de meeste voorzorg verwijderd.
Hoe eenvoudig die behandeling ook schijne, er zijn zeer veel kennis, eene buitengewone behendigheid en groote zorg noodig om ze tot een goed einde te brengen. Inderdaad, de spleten door het trekken van het hout ontstaan moeten verdwijnen voor dat de schildering met papier beplakt wordt, zoo niet zouden zij op het doek terug te vinden zijn. Daar nu paneelen van Rubens' schilderijen doorgaans uit zware eikenhouten planken bestaan, wordt het samendrukken derzelve even moeilijk als gevaarlijk, omdat de groote kracht, die daartoe op de zijkanten moet aangewend worden, de deelen van het paneel uit hun plan kan doen wijken en groote schade aan de schildering toebrengen. Wil men de planken doen samentrekken door bevochtiging en zwelling van het uitgedroogde hout, dan zal men niet minder voorzorgen nemen.
Het plakken met papier vergt ook veel kennis en ondervinding; in onervaren handen heeft het soms zeer zonderlinge gevolgen. Door het beschilderen van het papier met lijm, gom of stijfsel neemt dit het meeste nat van die plakstoffen op, en rekt daardoor in alle richtingen. Bij het opdrogen wasemt dit nat natuurlijk uit, langs den rugkant van het papier, want door de olieverf kan het niet opgenomen worden, en alzoo bekomt het papier zijne eerste maat weer terug.
Wanneer men overweegt dat een blad papier, op 1 meter lengte, ruim 2 centimers rekken kan door bevochtiging, en evenveel inkrimpt bij de uitdroging, en dat papier van goede hoedanigheid niet minder dan 50 kilogrammen per centimeter oppervlakte weerstand biedt eer het scheurt, dan komt men tot het verbazend cijfer van 10,000 kilos gewicht, die er zouden noodig zijn om aan de krimpkracht eener laag papier van 1 centimeter dikte op 2 meters breedte te weerstaan. De lagen papier nu, die op eene schilderij van groote afmeting geplakt worden, zijn veel dikker dan een centimeter. Wel is waar, dat de praktijk niet in alle opzichten aan de theorie beantwoordt, dat dergelijke laag niet uit den heele aangebracht wordt en bijgevolg aan kracht verliest bij hare samenstelling uit verschillende bladen, enz.
Wat er van zij, stellig blijft het, dat bij de besproken stof de kracht even groot is als bij de houten spillen, die men in rotsblokken slaat en door bevochtiging doet zwellen om groote massas steen te doen klieven.
Men ziet dus hoe groot de gevaren zijn, waaraan oude schilderijen blootgesteld zijn als hunne herstelling aan onkundige personen toevertrouwd wordt.
Hier vindt nog eene opmerking hare plaats. Als men een doek, zelfs een dat over weinige jaren geschilderd werd, nauwkeurig onderzoekt, bestadigt men dat de schildering rondom op de breedte van het houten raam, en ook vóór het kruis of de dwarshouten die het raam steunen, beter bewaard bleef dan elders, en dat het gewoonlijk naast het raam en de kruishouten is dat het doek het eerst afscheurt. Men ziet verder dat de schilderij op het kruis al haren émail behield en na het minst afstuiven of wasschen daar ook haren glans terug bekomt, terwijl de tusschendeelen vuil en dof blijven. Hier is het doek reeds verduurd, wanneer het dáar nog veel weerstand biedt.
Dit verschijnsel is op zeer natuurlijke wijze te verklaren. Het houtwerk beschutte het doek tegen de gedurige knaging der lucht en vooral tegen de plotselinge verandering van vochtigheids- en warmtegraad. Is die veronderstelling juist, dan is daaruit op te maken dat schilderijen op doek, beter bewaard zouden blijven door ze in plaats van op ramen, op volle houten paneelen te spannen, derwijze vervaardigd, dat het spel van het hout niet noodlottig kan worden voor de schildering, maar voor het doek eene beschutting uitmake tegen de vernieling der lucht.
P.B.