Indien ik dus, op dit oogenblik, van uwe goedheid durf misbruik maken, dan geschiedt zulks niet, omdat ik verwaand genoeg zou zijn, u allen uwen kostbaren tijd te ontrooven, om naar de uiteenzetting mijner eigene persoonlijke gedachten te komen luisteren, maar alleen omdat het mij onmogelijk is geweest weerstand te bieden aan het herhaalde aandringen van bedoelde kunstgenooten, welke ik overigens meer dan eens heb gesmeekt, liever eenen meer welsprekenden en meer bevoegden persoon met het bepleiten van hun ontwerp te willen gelasten.
Indien gij mij aldus eenige stonden gehoor wilt verleenen, weze 't dan omdat ik hier spreek niet uit eigen naam of uit eigen beweging, maar als tolk van vele uwer medeartisten.
Na u thans in de allereerste plaats den dank van mijne lastgevers gebracht te hebben voor uwe talrijke opkomst, zal ik zonder meer inleiding hunne gedachten ter tafel brengen.
Wij hebben de vrijheid genomen, mijne heeren, deze vergadering te beleggen, om samen te beslissen over een voorstel, door ons opgeworpen, met het oog op de belangrijke benoeming van den aanstaanden Directeur der Koninklijke Academie dezer stad.
Wij hadden te dien opzichte besloten een verzoek- of smeekschrift, onderteekend door zooveel mogelijk alle artisten dezer stad, aan Staatsbestuur en Gemeentecollege te zenden, ten einde door hunne tusschenkomst de benoeming te verkrijgen van eenen meester, die door allen, hier en elders erkend, onze Academie nieuwen luister zou kunnen bijzetten. Wat is Antwerpen als kunststad? Wat is Antwerpen's Academie? Welke moeten de hoedanigheden van haren bestuurder zijn? Ziedaar, mijne heeren, drie vragen welke een nauwkeurig en grondig onderzoek verdienen.
Wat is Antwerpen als kunststad. De wereldberoemde zetel der schilderkunst, waar een Quinten Matsijs, een Ruben, een Van Dyck, een Jordaens, een Teniers, enz. geboren werden, leefden en werkten.
Dank aan hunne grootheid, ontstond die beroemde Academie, die van in den beginne, van heinde en verre, de kunstwereld herwaarts deed stroomen.
Wie hield, na de pas genoemde kunstschilders, den roem onzer Academie in onze stad staande?
Waren 't niet de bestuurders zelven der school, mannen die ten allen tijde onder de eerste Europeesche grootheden rang hadden, en tot de besten onder hunne tijdgenooten behoorden?
Welnu, wij zijn verplicht uit al onze macht bij te dragen om ook nu zulk een grootheid tot ons te doen komen om als hoofd onzer Academie, om zoo te zeggen, de hoogere leiding onzer kunst in handen te nemen.
Daar nu alleen historie- of figuurschilders in aanmerking komen voor bedoelde plaats, is 't niet noodig uit te weiden over onze beroemde Vlaamsche beeldhouwers, landschapschilders en bouwmeesters.
Wij hebben alleen stil te staan bij mannen, die, in voornoemde figuurschildering hunne gouden sporen verworven hebben en aan de spits der hedendaagsche beweging schitteren.
De beroemde, nu eilaas! betreurde Karel Verlat moet zoo waardig mogelijk vervangen worden.
België heeft nog zonen waarop het trotsch zijn mag, schilders, die ook eene Europeesche vermaardheid bezitten, en nog dagelijks door nieuwe werken bewijzen, welken trap van volmaaktheid zij bereikt hebben.
Hebben wij niet eenen Emiel Wauters, eenen de la Laing en eenen Alfred Stevens?
Zijn deze drie uitstekende meesters door hunne ongemeene begaafdheden en groote faam, niet als aangewezen om aan 't hoofd te staan van eene instelling als de Antwerpsche Academie?
Zou het nu van onzen kant niet wenschelijk zijn, om eenen dezer drie meesters voor onze kunststad te winnen?
Zou 't niet aan plichtverzuim gelijken, indien wij over zulk eene belangrijke kunstzaak zoo maar lieten beslissen, zonder op eerbiedige wijze ten minste eenen wenk te geven nopens hetgeen er zoude moeten geschieden tot welvaart en vooruitgang der Academie van Antwerpen?
Mogen de Antwerpsche kunstenaars niet als hun gevoelen te kennen geven: Zie! dat zou er moeten gebeuren om de vreemde kunstenaars weder bij heele scharen naar hier te doen stroomen; dat zou er moeten komen om te verhinderen, dat zoovele onzer meest beteekenisvolle artisten nog langer onze stad verlaten. Is 't niet ontegensprekelijk, waar wrijving is, waar prikkeling ontstaat, daar alleen kan de kunst vooruitgaan. Dus, mijne Heeren, vooraleer een besluit van hooger hand genomen worde, mogen ook wij niet werkeloos blijven.
Wij zien reeds Brussel, dat zoo naijverig op Antwerpen's Academie en kunstroem is geworden, met groote oogen naar hier staren, terwijl juist van deze benoeming de zegepraal der Brusselsche school, of Antwerpen's wederverheffing afhangt!
Wat zou Brussel er, met het oog op zijne belangen, genoegen in scheppen, wanneer hier maar iemand benoemd werd, die niet op ééne lijn kon gesteld worden met zijne voorgangers!
Er wordt ons verteld: ‘Die groote mannen vinden 't ginds, te Parijs, al te lekker, dan dat zij zich zouden willen verplaatsen naar Antwerpen. Zij zouden geene benoeming annnemen!’
Doch, zijn die mannen dan wel ooit gevraagd geweest? In elk geval schijnt het zeker, dat Brussel hen wel zal weten te annexeeren! en 't zal geen jaren meer duren, om er het bewijs van geleverd te zien.
Ziehier dus 't voorstel, dat de heeren, wier tolk ik ben, u wilden voordragen:
Zij hebben de eer U een lijst of beter een rekwest ter onderteekening aan te bieden, waarin het Staatsbestuur eerbiedig aanzocht wordt, tot vooruitgang onzer Academie welwillende stappen aan te wenden, ten einde eenen der drie bovengemelde artisten tot bestuurder onzer Academie te benoemen. Dan zou men aan ieder dezer drie artisten een door u allen onderteekend adres doen geworden, hun mededeelende dat het Antwerpsch Artistenkorps den wensch uitdrukt eenen hunner in hun midden te zien!
Ziedaar, mijne heeren, de gevoelens van de kunstenaars, in wier naam ik u gesproken heb, en wier namen ik u niet