| |
| |
| |
De Boekwezendag en de Boekententoonstelling
Antwerpen Augustus-September 1890
Reeds lang is het geleden dat het denkbeeld opgevat werd eene internationale vergadering te beleggen, waar de belangen van het boekwezen zouden besproken worden. Vóór minstens twintig jaar werd de aandacht ingeroepen op de noodzakelijkheid van zulke bijeenkomst, echter noch op dit oogenblik, noch tijdens de Brusselsche tentoonstelling van 1880, noch bij gelegenheid der Antwerpsche wereldtentoonstelling in 1885, noch in den Grooten Prijskamp van Brussel in 1888, toen telkens het gedacht vooruitgezet werd, kon het verwezenlijkt worden.
Wanneer er sprake was de driehonderdste verjaring van Plantijn's afsterven te herdenken, kwam weder het ontwerp op het tapijt, en dimaal werd het doorgedreven. Vier honderd aanhangers en een vijftigtal sprekers lieten zich inschrijven.
| |
Eerste Zitdag. Donderdag 7 Augusti 1890
Ruim tweehonderd man zijn aanwezig. De zittingen worden geopend door eene algemeene vergadering.
De algemeene secretaris doet de volgende mededeelingen aan de vergadering: Het aanbieden aan de leden van den Boekwezendag van een exemplaar van den catalogus, bevattende het aandeel van den Franschen boekhandel in de tentoonstelling van het Boek te Antwerpen; een diploma in de Plantijnsche drukkerij gedrukt en door het bestuur van het Museum Plantijn-Moretus geschonken; een medaillon vervaardigd door den heer Pichot van Parijs; een exemplaar van een werkje, gedrukt door de nationale drukkerij van Lissabon en bevattende de verzen van Plantijn verzameld door Max Rooses, aangeboden door den heer Deslandes bestuurder van gemelde drukkerij.
De bureelen van de algemeene vergadering en de afdeelingen worden samengesteld. Als eere-voorzitters worden aangeduid en toegejuicht de heeren Vanden Peereboom, minister, baron Osy, gouverneur der provincie, baron generaal De Renette, lid der familie Plantijn-Moretus. Tot voorzitter wordt uitgeroepen de heer K. Ruelens, bibliothecaris te Brussel, tot onder-voorzitters een vertegenwoordiger van elk der landen, en tot algemeene secretaris Max Rooses.
De leden begeven zich in de verschillende afdeelingen, en onmiddellijk vangen de werkzaamheden aan.
De 1ste Afdeeling stelt haar Bestuur samen als volgt: de Heer Busse, bestuurder der rijksdrukkerij te Berlijn voorzitter; de Heeren graaf de Daugnon bibliothecaris te Milanen en Dauby, bestuurder van het belgische staatsblad, ondervoorzitter; Aulit letterkundige te Antwerpen, schrijver; Paul Buschmann, drukker te Antwerpen verslaggever.
- In deze afdeeling wordt de discussie geopend door den heer Dauby. Spreker roept de aandacht der afdeeling op de menigvuldige zwarigheden, welke de benamingen in-folio,
| |
| |
![illustratie](_vla010189001ill0035.gif)
Het Stadhuis van Brussel, uit ‘Le Tour du Monde’, uitgave van Hachette & Cie te Parijs
| |
| |
![illustratie](_vla010189001ill0036.gif)
Stanley in de rotsen van Ankari, uit ‘Le Tour du Monde’, uitgave van Hachette & Cie te Parijs
| |
| |
in-qurato, enz. opleveren, daar zij de voorwerpen niet meer aanduiden waarvoor zij uitgedacht werden. Zoo heeft de heer Dauby onder de in-octavo's een-en-twintig verschillende formaten weten rangschikken. Hij stelt dus voor, middelen aan te wenden om meer gelijkheid in het formaat te bekomen; b.v. in-octavo zal zijn: zooveel centimeter op zooveel.
Dezelfde redenaar vraagt dat de regeeringen der verschillende landen het eens zouden worden over het aannemen van een gelijkvormig formaat, voor de officieele uitgaven zooals: staatbladen, verslagen der Kamerzittingen, enz. Die eenvormigheid is des te wenschelijker, daar er internationale verdragen bestaan tusschen Belgie en Italie, de Vereenigde Staten van Amerika, Spanje en nog andere landen, over het onderling ruilen dier officieele uitgaven.
Zijne voorstellen werden in eenigszins gewijzigden vorm aangenomen.
Vervolgens deelt de heer Magnuski, bestuurder der Estienne-school van Parijs, eenige zeer belangrijke bijzonderheden mede over de school welke hij bestuurt. Het blijkt hieruit, dat te Parijs ook het practisch onderwijs op breeden voet gegeven wordt, wat noodzakelijk is; zuiver theoretisch onderwijs is onvoldoende. Die mededeeling genoot veel bijval.
Een bibliophile, markies de Granges de Surgères, nam nu het woord over de rechten en de plichten van den boekenliefhebber, met het oog vooral op de bewaring der boeken. Hij besluit met deze wenschen, welke beaamd worden: de boekenliefhebber mag de kunstuitgaven niet schenden door er eenen stempel in vetten inkt op te drukken. Het is voldoende als hij er een ex libris opplakt of zijn wapen in den omslag laat slaan. Wat de openbare boekerijen aangaat, hier moge men het systeem invoeren der Bibliothèque nationale te Parijs: een stempel van eenige millimeters grootte op het eerste blad en op de platen, maar derwijze geplaatst dat zij niet in het oog vallend zijn. De andere stelsels zijn onmachtig om de vindingrijke middeltjes van zekere boekenliefhebbers (?) te voorkomen.
De Tweede Afdeeling heeft haar bestuur gevormd uit de heeren: voorzitter: Arm. Templier, voorzitter van den Cercle de la Librairie te Parijs; ondervoorzitters: Thieme, boekhandelaar te Nijmegen en Bruylant-Christophe, boekhandelaar te Brussel; schrijver: Hamilcar Woucters, boekhandelaar te Antwerpen; verslaggever: Karel Dumercy, advokaat te Antwerpen.
De vergadering onderzoekt de middelen ter verbetering van den boekhandel in België en ter stichting van een wereldbond tusschen de bestaande of in te richten boekhandelaarskringen.
De heer Manceaux wijst op de moeilijkheden om tot een voldoenden uitslag te geraken.
De heer Plon (Parijs) doet opmerken, dat eene minnelijke overeenkomst reeds bestaat in den Franschen boekhandel. Maar het is onmogelijk op het gebied der prijzen overeen te komen, zonder de handelsvrijheid te benadeelen.
De heer Dumercy: Alvorens te spreken over een wereldverbond der boekhandelaars, zouden de verbonden in elk land met elkander in dezelfde betrekking moeten staan.
De heer A. Wouwermans: De natiën die geene wetten bezitten voor den letterkundigen eigendom kunnen niet samengaan met Frankrijk en België.
De afdeeling uit den wensch, dat de landen die nog geen syndicaat gevormd hebben, niet achterblijven; dat de natiën die zulke inrichtingen bezitten, ze verbeteren, en een verbond tot stand brengen.
Buiten behandeling blijft het vraagpunt: welk middel aan te wenden is om de gevolgen der mededinging onder drukkers te beperken? De heer Knoetig verklaart, dat een bijzonder comiteit zich met die zaak bezighoudt.
De afdeeling gaat over tot de gedachtenwisseling over de gewoonten in de betrekkingen van boekhandelaars en uitgevers tot schrijvers.
De heer A. Wouwermans verklaart dat eene wet om die betrekkingen te bepalen niet alleen nutteloos zou wezen, maar zelfs gevaarlijk. Een contract tusschen den uitgever en den schrijver is voldoende.
Nadat voornamelijk nog de heeren Dumercy, Hoste en Plon het woord gevoerd hebben, drukt de vergadering den wensch uit, dat uitgevers en schrijvers in hunne onderlinge betrekkingen zich tevreden stellen met de algemeene grondbeginselen van het recht.
De afschaffing van het rabat, toegestaan aan de koopers, verwekt eene woordenwisseling, waaruit blijkt dat alleen de detailleerende boekhandelaars tot een minderen prijs verkoopen. De behandeling van dit vraagpunt zal morgen voortgezet worden.
De 3e Afdeeling heeft haar bestuur samengesteld als volgt: Ferd. van der Haegen, bibliothecaris der Gentsche hoogeschool, voorzitter; A. Stein, van Parijs, en dr. W. du Rieu, bibliothecaris der Leidsche universiteit, onder-voorzitters; Ernest Bosiers, letterkundige, secretaris.
De heer Merzbach leidt de bespreking in over het nut van nationale bibliographieën en over de wijze waarop deze uitgave dient opgevat te worden. Het blijkt dat men het vrij wel eens is over het nut, maar dat in de verschillende landen de aangewende methoden verschillen en bij sommige voor veel verbetering vatbaar zijn. Eene bibliographie dient vooral zeer volledig te zijn. Zij moet wezen: eene statistiek van den staat der geestesontwikkeling van een land; met éen oogslag moet men er uit leeren kennen het peil, waarop een volk in geestelijk opzicht geklommen of gedaald is. Tweevoudig is hare roeping: retrospectieve hulp bieden aan de wetenschap welke deze behoeft; een denkbeeld geven van het peil bereikt door kunst en letterkunde: kortom, de burgerlijke stand van de kinderen des geestes en der fantasie. Eene internatoniale bibliographie is eene utopie. Voor het oogenblik kunnen wij slechts wenschen dat op doelmatige wijze nationale boekbeschrijvingen opgesteld worden, en de systematische lijsten zorgvuldig in orde worden gebracht.
| |
| |
De heer K. Ruelens is vóór eenige jaren door het Belgische staatsbestuur belast geworden met een onderzoek over den staat der bibliographie hier en elders. In zijn verslag heeft hij het deponeeren van een exemplaar der verschijnende werken, zooals door de wet in Frankrijk geëischt wordt, afgekeurd. Immers de ervaring bewees, dat de uitslag zeer onvoldoende is.
![illustratie](_vla010189001ill0037.gif)
De Spinsters te Bou-Saada, naar de schilderij van Guillaumet, uit ‘Tableaux Algériens’ door G. Guillaumet, uitgave van E. Plon & Cie te Parijs
Door België is als methode aangenomen, dat de regeering zich een exemplaar zou aanschafen van al de werken, die in het land verschijnen. Het systeem van den dépôt légal is onrechtvaardig, omdat het eene nieuwe belasting is op geesteswerk. De kosten, voortspruitende uit zulk een werk, zouden niet zoo hoog loopen, als die door verzending, briefwisseling, enz. In België slechts 4 à 5000 fr., in Frankrijk gemiddeld 20 à 25000 fr. 's jaars.
De heer Chatrousse, secretaris van den Cercle de la Librairie van Parijs, deelt mede dat tegenwoordig de nationale bibliographie zeer goed onderhouden wordt. Als een staaltje echter van de bezwaren aan het Fransche stelsel verbonden, deelt hij mede, dat van een werk, door drie verschillende drukkers gedrukt, door elk hunner het respectieve deel van het werk gedeponeerd wordt. Ten slotte gelooft hij ook dat het Belgische systeem doelmatiger is dan het Fransche, doch twijfelt of in Frankrijk wel zulke gewichtige som voor het werk zou te vinden zijn.
De heer Stein ondersteunt de meening van den heer Ruelens.
Nadat de heer Vorsterman van Oyen medegedeeld heeft, dat in Nederland door de uitgevers ingevolge de wet 2 ex. moeten ingezonden worden, en dat bij gebrek aan geld, om de noodige aankoopen te doen, ook aldaar onvolledigheid te betreuren is, uit de vergadering eenparig den wensch, dat het Belgische systeem ook in andere landen worde toegepast.
De heer Ernest van de Velde handelt over het nut in de groote rijksbibliotheken van een catalogus ter beschikking van het publiek. Men zou met eene schrijfmachine exemplaren van den cataloog kunnen drukken. Te Parijs, zoo verneemt men, wordt door een maandbulletijn het publiek op de hoogte gebracht van al de aanwinsten der nationale bibliotheek.
De heer K. Ruelens acht het Parijsche systeem zeer goed en deelt mede, dat het waarschijnlijk welhaast te Brussel zal toegepast worden.
Na een lange gedachtenwisseling over dit vraagpunt, wordt besloten, in de zitting van morgen daarmede voort te gaan.
De heer Georges Ruelens toont in eene zeer interessante redevoering de noodzakelijkheid aan van het wederzijds wettelijk waarborgen door de staatsbesturen van alle voorwerpen, behoorende tot het openbaar domein, voorhanden in musea en bibliotheken. Het wordt tijd dat eene internationale verstandhouding ontsta over deze gewichtige zaak. Wanneer een waardetitel bij een bankier ontvreemd wordt, is den volgenden dag de dief aangehouden. Maar wordt een merkwaardig stuk uit een museum of eene bibliotheek ontvreemd, en ontdekt men
| |
| |
het toevallig, b.v. in eene openbare verkooping, dan weet men niet wie de achterhouder is. In België heeft het geval zich voorgedaan dat de Staat, liever dan een proces aan te gaan, waar hij het einde niet van voorzag, 20,000 fr. betaalde aan dengene, die bezitter was geworden van het gestolen stuk. Ten slotte drukt spreker den wensch uit, dat eene internationale diplomatieke conferentie desaangaande definitief besluit neme.
De vergadering neemt met eenparigheid en onder acclamatie het voorstel aan.
De 1ste Algemeene Vergadering werd voorgezet en door den heer Ruelens, van Brussel, aan wiens zijde zich de heer De Wael Burgemeester van Antwerpen plaatste. Bij den aanvang nam deze laatste het woord om de vreemde leden van den Boekwezendag welkom te heeten, en bracht hun het goede nieuws dat zij in het nieuwe museum van schoone kunsten als ook in het Steen zouden toegelaten worden, op het uur dat zij zelven zouden verkiezen.
Verslag over de ochtendzittingen, en de aldaar genomen beslissingen wordt door de rapporteurs uitgebracht.
Alleen het verslag der eerste afdeeling deed eene nog al lange en tamelijk verwarde discussie ontstaan. Het gold de vraag over eene gelijkvormige bepaling der boek-formaten.
Het vooruitgezette stelsel schijnt der vergadering al te ingewikkeld, en den uitgevers regels voor te schrijven, waaraan zij zich niet houden zullen. De vraag wordt naar de afdeeling teruggezonden. De overige besluiten worden aangenomen.
| |
Tweede Zitdag
De eerste Afdeeling zet de bespreking voort betreffende het formaat der boeken.
De heer Dauby herneemt zijn voorstel volgens welk de benamingen in-4o, in-8o enz., eene vastgestelde en onveranderlijke grootte zou aanduiden.
De heer Paul Buschmann doet opmerken dat het niet mogelijk is de maat van een boek met eene benaming zooals in-4o, in-8o vast te stellen, daar deze afhangt van de oppervlakte der gebruikte vellen papier. Om volledig te zijn moet men, gezien het groot getal formaten van papier op onze dagen in gebruik: 1o ofwel dobbele namen bezigen en zeggen: in-4o propatria, in-8o médiaan, enz. voor elk papier en elk formaat, ofwel 2o de maten der hoogte en der breedte van het boek opgeven in centimeters, of wel 3o nieuwe benamingen scheppen om bepaalde boekformaten te bestempelen, wat eigenlijk het doelmatigste zijn zou. Inderdaad, welk ook de zin zij door boekenliefhebbers of boekbewaarders, die alleen het vervaardigde boek betrachten, aan een formaat gegeven, in-4o zal altoos voor de drukkers en boekbinders, die meer acht geven op de wijze van vervaardiging, een boek zijn, waarvan de bladen in vier gevouwen zijn: een in-8o, een waarvan de bladen in acht gevouwen zijn, enz. Om langs dien kant dan geene nieuwe verwarring te doen ontstaan, dienen de oude benamingen hunne beteekenis te behouden, en moeten nieuwe namen uitgedacht worden om nieuwe zaken te noemen.
De heer Dauby sluit zich aan bij die opmerkingen en stelt voor den wensch uit te drukken dat de uitgeversverbonden van alle landen zouden uitzien naar middelen om tot eenvormige benaming der boekenformaten te geraken, en daarbij vooral de hoogte van het gedrukte boek in acht te nemen.
De heer Buschmann spreekt nu over de groote moeilijkheden, die het gevolg zijn van de velerlei maten welke aangenomen worden bij het gieten der drukletters; de lettergieters, in hetzelfde land, zijn het nog niet eens over dit punt!
De heer Dauby deelt deze meening, maar hij vreest dat, gaat men eenen maatstaf aannemen, in metrische verhoudingen uitgdrukt, Engeland, waar het metrische stelsel niet bestaat, den maatregel niet zou invoeren.
Daarop wordt geantwoord door de heeren De Goey, professor te Oostende, en Van der Borght, lettergieter te Brussel, dat het metrische stelsel heden in de Engelsche scholen onderwezen wordt, en dat bovendien de lettergieters uit dat land, reeds vóór jaren, eenvormige maten gevraagd hebben.
Hierop drukt de afdeeling den wensch uit, dat al de lettergieters een typographisch punt van 1/3 millimeter zouden aannemen, als staande het nauwste bij de oude maat door den beroemden lettergieter Fournier gebezigd. Voor de hoogte zouden 23 1/2 millimeters de algemeene maat zijn.
De dagorde wordt voortgezet: Regels om tot gelijkvormige aanduiding van boekdeelen, bladzijden, titels en inhoudstafelen te geraken.
Wat de inhoudstafelen betreft is iedereen, met den heer De Goey, overtuigd van de noodzakelijkheid, dat alle geleerde werken eenen alphabetischen index behooren te hebben Spreker verlangt ook dat er bij al de voorname uitgevers indexoren, evenals correctoren zouden zijn. Maar de vergadering is veeleer het denkbeeld van markies de Surgères toegedaan, die het wenschelijk acht aan den schrijver zelven den last van het opstellen van den index over te laten: zonder index is het werk niet volmaakt. Behalve, wel te verstaan, voor de heruitgaven der vóór langen tijd gedrukte boeken, wier schrijvers overleden zijn.
In de discussie wordt opgemerkt dat er in Engeland eene index-maatschappij bestaat: dat overal eene Revue des Revues zou moeten tot stand komen, zooals in Engeland en Frankrijk.
Ten slotte neemt de afdeeling het volgende voorstel des heeren Dauby aan: dat de algemeene vergadering den wensch uite, dat al de verbonden van uitgevers zich met elkander verstaan, om een gelijkvormig stelsel aan te nemen nopens de aanduiding van titel, boekdeel, kapittel bladzijde, enz.
De 2e Afdeeling houdt zich bezig met de vraagpunten betreffen vervoer- en tolrechten.
| |
| |
Trots de afwezigheid van den heer Hasselbrink, wordt zijn voorstel behandeld: invoering van het Postverbond van bestelbriefjes, die niet meer dan 5 centiemen zouden kosten. In Duitschland kost het verzenden dier bestelbriefjes maar één pfennig. In België betaalt men voor de inschrijvingsbiljetten één centiem. Op het initiatief van den heer Plon (Parijs) drukt de afdeeling den wensch uit, dat voortaan de bestelbriefjes met de inschrijvingsbewijzen gelijkgesteld worden.
Om de eenheid te brengen in den internationalen postdienst, zal de afdeeling trachten het hoogste gewicht der postpakketten op 5 in plaats van 3 kilo te doen zetten. Het hoogste gewicht van drukwerken zou op 2 kilo moeten gebracht worden; het voorstel het op 5 kilo te bepalen wordt verworpen.
De heer Zech-Dubiez geeft vervolgens eene zeer klare en volledige studie over de tolrechten op het boek. Alle aanwezigen zijn het eens om afschaffing van alle inkomende rechten te vragen.
De behandeling der andere voorstellen wordt belet door de afwezigheid der inleiders. De afdeeling, de dagorde uitgeput hebbende, sluit hare werkzaamheden.
De 3e Afdeeling beslist, op voorstel van den heer Charles Welch, boekbewaarder der stedelijke bibliotheek in Guildhall te Londen, en na grondige bespreking daarvan dat het Congres den wensch uitdrukken zal: dat op last van ieder staatsbestuur welhaast gezorgd worde voor eenen volledigen catalogus der handschriften, berustende in de bibliotheken en in de openbare gestichten van elk land, en dat deze uitgegeven zal worden met aanduiding der plaatsen, waar de stukken zich bevinden.
Een andere wensch nl. om ook den catalogus te zien verschijnen van manuscripten aan particulieren toehoorende wordt eveneens uitgesproken. Het belang dezer beide laatste uitgaven voor geleerden en studeerenden springt in het oog.
De heer Vollen, van Leuven, die zich in dit debat heeft onderscheiden, met de heeren Du Mercy, Du Rieu, De Roever en het knappe Belgische drietal K. Ruelens, vader, Paul en Georges Ruelens, zonen, werd tot verslaggever in de algemeene vergadering aangewezen.
De heer Stein, van de Parijsche archieven drukt den wensch uit dat door elk staatsbestuur een catalogus opgemaakt worde van de periodieken, berustende in de bibliotheken. Uit gedane mededeelingen blijkt dat zulk eene systematische lijst reeds geregeld verschijnt in Zweden, Duitschland en België. De afdeeling spreekt den wensch uit, dit systeem algemeen te zien worden.
De heer graaf de Daugnon, vertegenwoordiger van den Milaanschen kring van boekenminnaars, leest eene zeer uitgebreide studie voor over het rangschikken der boeken in de openbare bibliotheken, het opmaken der catalogus, kortom over wat men zou mogen noemen ‘de kunst van den bibliothecaris’. Hij staaft zijn vertoog met allerlei bewijsstukken. Zijn opstel zal in de Handelingen van het Congres opgenomen worden om er op het eerstvolgende Congres na rijpe studie een besluit over te nemen.
De Algemeene Zitting wordt vereerd door de aanwezigheid van den minister Van den Peereboom, ook bibliophiel.
Na de vreemde en Belgische gasten een hartelijk welkom gewenscht te hebben, houdt de minister eene pittige redevoering over het inbinden van boeken.
Hij betoogt dat in België nooit de kunst van het inbinden de boekdrukkerskunst evenaarde, tenzij in den hedendaagschen tijd. Wat is de mien van dien toestand? Het is, zegt, de minister Van den Peereboom, dat de boekbinders geenen genoegzamen bijstand van wege de boekenliefhebbers genieten. De boekenliefhebber moet den binder helpen, met hem werken, hem modellen voorstellen, om deze dan gezamentlijk trachten na te maken. De openbare boekerijen zouden over toereikende gelden moeten beschikken om hunne rijke ‘incunabelen’ ook in kunstband te laten inbinden. Er moeten, ten slotte, verzamelingen van de schoonste voorbeelden der inbindingskunst ter beschikking van de binders gesteld worden; men kan immers geenen band der XVe eeuw improviseeren! Wat hem betreft, zal de minister altijd zijne verzameling ten dienste stellen van de liefhebbers en de binders.
De heer Rooses drukt er op, dat men de oudere banden maar zal nabootsen om oude werken in te binden; wat de moderne boeken aangaat, daar moet het kunstgevoel des binders geheel en al vrij mogen werken. Daar de minister zich bereidwillig ter beschikking stelde van bibliophielen, maakt de heer Rooses van de gelegenheid gebruik om hem te vragen, dat hij zijne prachtigste banden naar de tentoonstelling moge zenden, nu juist ter gelegenheid van den Boekwezendag, in het Paleis voor Nijverheid geopend.
De minister antwoordt bevestigend, wat algemeen handgeklap doet ontstaan.
Vervolgens worden de besluiten en wenschen door de twee eerste afdeelingen in de ochtendzitting geuit, aangenomen. De vraag betreffende het gelijkstellen van het bestelbriefje met het inschrijvingsbiljet in den boekhandel, wordt op voorstel van den heer Paul Ruelens in dezen zin gewijzigd, dat de bestelbriefjes van den boekhandel, bevattende den naam van het boek, het getal exemplaren, den prijs en het adres des bestellers, geen hoogeren taks zullen betalen dan gewoon drukwerk, waarop niets geschreven staat.
| |
Derde Zitdag
Eerste Afdeeling. Op voorstel van den heer Claessens, boekbinder te Brussel, drukt de afdeeling den wensch uit, dat de drukker meer acht geve op het plooien en innaaien der boeken; de binder kan de beschadiging niet herstellen.
Innaaien, met ijzeren draad, dat scheen velen het gemakkelijkste en volmaaktste procédé. Gemakkelijk, jawel - maar volmaakt niet. Al de aanwezige boekbinders stonden
| |
| |
eensklaps recht om een krachtig protest tegen het nieuwe systeem aan te teekenen, en dus doende spreken zij niet in name van slenter en gewoonte; zij beweren dat men een boek met ijzeren draad ingenaaid niet behoorlijk meer kan inbinden, en bovendien roest de ijzeren draad nog en de bladen zijn voor altijd bevlekt, dus het nieuwe stelsel kan alleen gebruikt worden voor vlugschriften en andere werken die niet dienen ingebonden te worden.
Twee tegenovergestelde meeningen worden daarna uitgebracht door vrienden en vijanden der kunst- en kunstnijverheidscholen.
Tegen de kunstscholen spraken de heeren C. Dumercy, advocaat te Antwerpen, en L. Titz, afgevaardigde der maatschappij van oudheden te Brussel; op het meer beperkt terrain der illustratie, zeiden zij, dat de techniek onbeduidend is; dat de scholen dus weinig nut voor den illustrateur kunnen voortbrengen. Sprekers zijn van meening dat men eenen beteren weg dient in te slaan, dat men streven moet naar het verbeteren der middelen van reproductie; zoo eenvoudig mogelijk moeten deze middelen zijn, en, in dien zin, is de lichtteekening nog niet heel ver gevorderd.
Tegen die meening wordt krachtdadig protest aangeteekend door verschillige leden.
De heer Buschmann toont aan dat de redetwist op een misverstand berust; het is wel verstaan dat door toedoen des professors de niet-geïnspireerde niet tot artist geadeld wordt. Echter, men kan in de school zijn ambacht aanleeren, en dat is zeer belangrijk.
Daar alle opluistering van het boek zoowel het voortbrengsel is van stoffelijke techniek als van verstandelijke scheppingskracht, is het niet verwonderlijk dat de belangen der nijverheidscholen hier even warm verdedigd worden als die der kunst; doch, overdrijving schaadt langs weerskanten. De waarheid ligt tusschen beide uitersten in.
Om de bespreking te staken, zal de afdeeling zich bij het uitdrukken van den volgenden wensch bepalen: dat de regeeringen der deelnemende landen de jonge illustreerders zouden beschermen, daar de teekening elken dag eene ruimere plaats in de drukkunst bekleedt.
Ten slotte voert den heer Csontosi, hoofd-bibliothecaris van het nationaal Museum van Buda-Pest het woord voor eene zeer aangename mededeeling. Spreker legt er zich sedert jaren bijzonder op toe de in gansch Europa verspreide handschriften te verzamelen, die eens toehoorden aan de boekerij van Mathias Corvinus, koning van Hongarië, in 1490 gestorven, en welke eens 5000 boekdoelen bevatte. De lederen banden dier beroemde boekerij, zeer kostbaar versierd en zeer eigenaardig, zijn schier onbekend in de geschiedenis der boekbinderskunst. Spreker toont aan de vergadering eene verzameling van fotographiën van handschriften en van banden, en biedt aan op kosten van het bestuur der Hongaarsche bibliotheek fac-similes der rijkste dezer banden in het verslag van den Boekwezendag te laten verschijnen.
Bij luidruchtig handgeklap wordt dit welkomen voorstel aangenomen.
De tweede Afdeeling had reeds haar werkzaamheden geëindigd den voorigen dag.
Dus nu de beurt aan de derde.
De heer Roger de Goey, betoogt de noodzakelijkheid, een volledigen catalogus ter beschikking van het publiek te stellen in de openbare bibliotheken. Eene zeer lange bespreking ontstaat, waaruit blijkt dat in het Britsh Museum en in de stedelijke bibliotheek der Guildhall te Londen twee volledige catalogen steeds kunnen geraadpleegd worden: een, waar de rangschikking volgens alphabetische orde geschied, een andere, methodisch, volgens den aard der stof. Maar elders is men voortdurend gedwongen zijn toevlucht te nemen tot de behulpzaamheid van den bibliothecaris; ziedaar een toestand, waaraan spreker verbetering zou willen zien toebrengen.
Er wordt voorgesteld den wensch uit te drukken dat het publiek voortaan in staat gesteld worde den cataloog te raadplegen en dat de staatsbesturen de noodige geldmiddelen zullen bezorgen om het vervaardigen van catalogen te verzekeren. Bondiger echter en meer uitvoerbaar blijkt het voorstel van den heer Hendrik Hijmans, dat als volgt gestemd wordt: Het Congres uit den wensch dat in elke bibliotheek een cataloog ter beschikking van het publiek gesteld worde.
Ruiling van boeken door de Staten. Uitbreiding te geven aan de overeenkomsten tusschen verschillende landen gesloten. Op voorstel van den heer E. François, afgevaardigde van het ministerie van justitie van België, zal gevraagd worden aan sommige staatsbesturen, dat zij in het internationaal verbond van 1886 zullen treden, dat deze quaestie beheert. Ook wordt beslist te vragen dat de grootst mogelijke uitbreiding dient gegeven te worden aan de internationale ruiling van ambtelijke oorkonden.
De heer K. Ruelens leest een uitgebreid verslag om te betoogen dat geen handschrift buiten het lokaal van den depot gaan mag, op grond van verlies en bederf door de exemplaren ondergaan, zooals de ondervinding leert.
Hiertegen verzet de heer dr Du Rieu van Leiden zich met kracht. In eene wegslepende improvisatie verkondigt hij luide, dat het belang der wetenschap hem nader aan het hart ligt dan het belang van de zuivere bewaring der oorkonden. Hij heeft tot heden buiten het land geleend een duizendtal handschriften en niet één is er verloren gegaan; maar integendeel heeft hij het geluk gehad aan mannen als Mommsen, en dus aan de wetenschap zelve, gewichtige diensten te kunnen bewijzen. Hij zal steeds voortgaan te handelen zooals hij thans doet. Deze rede, met eene bewogen stem gesproken, maakt een ongemeen diepen indruk op de vergadering, die ten slotte een voorstel aanneemt, dat allen schijnt te bevredigen en dat in een flink pleidooi door advocaat Delbeke van Antwerpen warm verdedigd en ten slotte doorgedreven wordt. Een conservateur, zegt spreker,
| |
| |
moet conserveeren, maar hij mag niet te veel conserveeren. De aanhangige quaestie laat zich in twee verdeelen: mag men documenten uit publieke verzamelingen laten gaan om deze aan onbekende particulieren mede te deelen? Mag men ruilingen doen van biblitheek tot bibliotheek? Over de eerste vraag wordt ontkennend, over de tweede bevestigend beslist.
Het debat over dit gewichtige punt was zeer levendig, maar tevens zeer degelijk. In ons oog kan het gelden als het ideaal van een congres-debat. Steeds buiten de geringe kanten der zaak om, beschouwden de sprekers haar uit een verheven standpunt. Dadelijk na de beduidende stemming der vergadering wenschte de heer Ruelens, wiens voorstel ditmaal de meerderheid niet verwierf, zijnen achtbaren tegenstrever van harte geluk met den triomf van zijn voorstel - dat hij ten slotte zelf desnoods verklaarde te kunnen bijtreden.
In de algemeene vergadering 's namiddags werd door de heeren Buschmann, Vollen, Hijmans en Ruelens verslag gedaan over de morgenzittingen. Bij eenparigheid werd aangenomen, dat het Congres den wensch uit, de staatsbesturen al hun macht te zien uitoefenen om te geraken tot de uitgave van een inventaris der in de openbare verzamelingen van elk land bestaande handschriften: zij zullen tevens pogingen aanwenden om de catalogen te doen uitgeven van private verzamelingen, - alles ten bate der wereldwetenschap.
Het voorstel van den heer Hijmans wordt met eene geringe wijziging als volgt gestemd: In iedere bibliotheek zal een zoo volledig mogelijke cataloog ter beschikking van het publiek gesteld worden; - het Congres uit den wensch, dat de staatsbesturen aan de bibliothecarissen de middelen zullen verschaffen om zoo volledig mogelijke catalogen op te stellen.
Men beslist, dat de ingezonden verslagen, zelfs die welke niet werden besproken toch in de Handelingen zouden verschijnen.
De vergadering besloot alle jaren een Congres te houden en laat aan het bestaande bestuur de taak over deze in te richten. De heer Max Rooses wordt tot bestendigen secretaris benoemd.
Des avonds te 5 uren vereenigden een honderdtal leden zich aan den feestdisch, in de prachtige zaal van het kunstverbond. De heer Ruelens was voorzitter; aan zijne zijde nemen plaats de heer Van den Nest, schepen der stad, en een vertegenwoordiger voor de meesten der landen waaruit de leden waren opgekomen.
Toen het uur der gezondheidsdronken was aangebroken, stelde de heer Ruelens de gezondheid van den Koning, den vriend der letteren en aldus ook den berschermer van het boek, voor. Per telegram werd die heilwensch aan Z.M. overgebracht, die hierop zeer heusch liet antwoorden.
Max Rooses nam daarna het woord om den dank der inrichtings-commissie uit te spreken aan allen, die van wijd en zijd waren toegekomen. Deze samenkomst is een kind, wiens geboorte niet zonder angst werd tegemoet gezien, het kwam ter wereld en bleek leefbaar; het had twee machtige beschermers, vooreerst den grooten Plantijn, wiens schutgeest er over waakte, en dan de schaar uitstekende mannen die de ouders ter zijde stonden; laten zij ook als goede peters over zijne toekomst waken, dat is over de volgende Boekenwezendagen waar wij elkander hopen weer te zien.
De heer Templier, Parijs, bedankte in naam der vreemdelingen voor het gastvrije onthaal in Antwerpen genoten en drukte de verzekering uit dat allen den besten indruk van hun verblijf hier zullen meedragen. Hij dronk op Antwerpens heil.
Hem antwoordde de heer schepen Van den Nest. Antwerpen is eene handelsstad, maar het is ook eene kunststad. Indien zij waakt voor hare stoffelijke belangen in hare eerste hoedanigheid, dan draagt zij in hare tweede hoedanigheid ook kunsten en letteren een goed hart toe. Daarom mogen bijeenkomsten als deze immer op hare ondersteuning rekenen.
Nadat de heer Moreel, uit Duinkerken, op de nagedachtenis van Pantijn, den Franschen Antwerpenaar, gedronken had, volgden in bonte rij toasten door vertegenwoordigers van verschillende landen, elk in zijne moedertaal uitgesproken; het waren de heeren graaf de Daugnon, prof. Jan ten Brink, Busse, Welch, die wij reeds noemden, waarbij zich nog voegden dr. Petersen, uit Stockholm, en Joannes Csontosi uit Budapest, die naar oud-Hongaarsch gebruik, zijne redevoering in het Latijn aanving en eindigde in het Magyaarsch, het een even rad en geestdriftig uitgebracht als het andere.
Met een dronk op den heer voorzitter door den heer Dauby van Brussel uitgebracht, liep het alleszins wel gelukte banket en de Boekwezendag af. Hij mag welgeslaagd heeten, en de bijval dien hij genoot, mag wel voor een waarborg aangezien worden, dat zijn uitslagen gunstig zullen zijn en dat hij door andere zal gevolgd worden.
|
|