mij van vele vooroordeelen bevrijd, door menschen uitgestrooid en onderhouden die van Parijs niets hebben gezien dan zijne spoorweghallen, zijne hotels, zijne restauratiën, zijne koffiehuizen, zijne schouwburgen, zijne danszalen en zijne verdachte huizen. Ik heb oogen en ooren geopend, en nevens het Parijs der danseressen, der lichte wijfjes, der viveurs en der gelukzoekers van de oude en de nieuwe wereld, ook het Parijs, waar men stof en gedachte bewerkt en bevrucht, het Parijs waar men arbeidt en zwoegt voor het dagelijksch brood, voor den roem, voor het ware, het schoone, voor het ideale, het Parijs waar men eenvoudiger, oprechter en eerlijker is dan elders, het echte Parijs der echte Parijzenaars ontdekt, der Parijzenaars die niet allen alsem drinken of den Gil-Blas lezen.
Dat Parijs zal ik altijd hoogschatten en minnen, en na mijne geboortestad zal het de breedste plaats in mijn geest en mijn hart bekleeden.
Op zekere punten heb ik ook mijne ontgoochelingen gehad. In mijne eenvoudigheid van provincie-reus had ik mij ingebeeld dat ik de straten van Parijs, gelijk die van mijn oud Antwerpen, triomfantelijk ging doorwandelen, dat ik in de wereldstad veel ophef zou maken, en dat ik de held van den dag zou worden, iets als een Sarah Bernhardt of een generaal Boulanger.
Och arme! wat sloeg ik er neven!
Men plaatste mij in een hoeksken van eene onmeetbare zaal, en daar vond ik mij zelven zoo klein, zoo klein!...
Ziehier overigens eenige brokken die ik opraapte uit de samenspraken der voorbijgangers, en die u een denkbeeld zullen kunnen geven van den indruk dien ik maakte.
***
Eene Parisienne van de rue Saint-Denis. - Deezeken lief, wat is dat voor een groote vent!
Haar echtgenoot. - 't Is de reus van Antwerpen. Hebt ge het dagblad niet gelezen?
De vrouw. - Hij ziet er nog al kloek uit voor een overgewaaid Belgje.
***
Een kapitein der dragonders. - Wat overschoone kurassier zou dat maken! En ge zegt dat hij van Antwerpen komt?
Een leeraar. - Ja, kapitein, van Antwerpen, in Vlaanderen, het land van de bonte kermissen en het goed bier.
De kapitein. - Antwerpen, is dat zeer groot?
De leeraar. - Nog al, voor een Belgische stad. Maar er is niets van overgebleven. Men gaat de gansche stad op onze kosten herbouwen.
De kapitein. - Welnu, ik ben fier de roode broek te dragen.
De leeraar. - Met recht, kapitein, met recht, want dapperheid en edelmoed waren steeds in hare plooien gehuld.
***
Een provensaal. - Bagasse! en dat noemt men een reus! Indien wij een reus te Marseille hadden, zou hij dit manneken in een, twee, drie in zijn broekzak steken.
***
Een boulevardier. - Wie weet of die goedzakken zich niet inbeelden, dat zij ons met dien hoop geknauwd papier verbluffen.
Een tweede. - Dat men hem spoedig terugzende. Die sukkelaars hebben misschien geen ander tijdverdrijf.
***
Een heer van middelmatigen ouderdom, die een weinig in het glas heeft gekeken; Antwerpsche tongval. - He! zijt ge daar, oude makker! He wel, als ge denkt dat ik naar Parijs ben gestoomd om u te bewonderen, dan zijt ge ver van rekening. Ik zou even gaarne mijne wettige vrouw op den boulevard ontmoeten. Komt ge, Netje? Wij soupeeren bij Bignon.
Netje. - Volgaarne. (Voor zich). Die Belgen eten gelijk wolven en drinken gelijk echels; maar zij betalen goed. - Laat ons gaan, mijn suikerhondje.
***
Ik zal het vrij bekennen, de Antwerpenaar alleen heeft mij gekrenkt. De anderen waren mij toch niets schuldig. Maar dat een landgenoot mij met zulke minachting moest bejegenen! Ware ik een dwerg in plaats van een reus geweest, ik had zijn naam hier aan den schandpaal gesteld, en indien zijne vrouw deze regelen hadde gelezen, des te erger voor hem. Maar een reus moet edelmoediger zijn.
Er valt niets te zeggen, het was een schitterend feest den 19n en 20n October, en het deed een deel van het geld, door de Antwerpenaars te Parijs verteerd, naar Antwerpen terugvloeien. Maar wat mij ten hoogste verbaasde was de Vlaamsche kermis. Ik heb er sedert drie honderd jaar meer dan ééne bijgewoond, maar zulk eene kermis, en zulke Vlaamsche melkmeisjes, had ik nooit gezien of gedroomd. Wat waren ze toch rank, lichtzinnig en lieftallig, en... echt Parijzisch! Ongetwijfeld zijn het onze kermissen en onze melkmeiden die verkeerd zijn. Ik ben overtuigd dat zekere Belgische medewerkers van den Gil-Blas, de robustes flamands, gelijk hunne vrienden ze noemen, in het ware zijn als zij aan hunne lezers verzekeren dat de naam der stad Antwerpen uit twee Vlaamsche woorden bestaat, hand, wil zeggen main, en werpen, couper!
Van Belgische letterkundigen gesproken, men heeft mij te Parijs een boeiend verhaaltje laten lezen, getiteld l'Enfant du Crapaud, en men verzekerde mij dat het een voortbrengsel der Vlaamsche kunst was. Er bestond niet de minste verwantschap tusschen dat heerlijk gewrocht en Van Beers' Begga, of den Loteling van Conscience. Stellig zijn het Conscience en Van Beers die er neven sloegen. 't Waren flauwaards, die het niet verstonden uit het slijk der gedachten en den peper van den stijl eene nieuwmodische spijs op te disschen.
En overtuigd was ik dat ik tot hiertoe van Vlaamsche taal en Vlaamsche kunst niets had verstaan, en dat men dit alles te Parijs moest gaan leeren, wilde men hier te lande een welverdienden roem genieten.
En nu dat ik weder in mijn huishoudelijk leven teruggekeerd ben, nu begint maar eerst voor goed het aangename en zachte van de reis. In die weinige dagen heb ik meer