De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 84]
| |
Is de Vlaamsche schilderkunst dood?I.Er is Vlaamsche schilderkunst en Vlaamsche schilderschool. Vlaamsche schilderkunst noemt men de schilderkunst, eigen aan den Vlaamschen bodem, door een bijzonder karakter, een eigen leven, eene eigen kracht, die een groot aantal meesterstukken heeft voortgebracht, welke men niet verwarren kan met die van een ander land. De Vlaamsche schilderschool is het onderwijs van bijzondere beginselen, die door Vlaamsche meesters onderwezen worden en door Vlaamsche leerlingen van geslacht tot geslacht overgezet zijn. Er heeft eene Vlaamsche schilderkunst bestaan, zoo mede eene Vlaamsche schilderschool. Havard beweert dat, hoewel er eene Hollandsche schilderkunst bestaat, er eigenlijk geene spraak kan zijn van eene Hollandsche schilderschool.Ga naar voetnoot(1) Of de Vlaamsche schilderkunst, of de Vlaamsche schilderschool nog bestaan? - De eenen zeggen ja, de anderen neen. Ik zal mij slechts bezighouden met de Vlaamsche schilderkunst. A.-J. Wauters drukte zich als volgt uit in twee artikels Le salon de Gand, 1889:Ga naar voetnoot(2) ‘Ik heb menigmaal in België de ontwikkeling van dien zoo gezegden noodlottigen invloed hooren betreuren als eene nationale ramp. De Vlaamsche school sterft uit! De Vlaamsche school is dood!! Ik geloof inderdaad dat men den rouw aannemen moet en dat de Vlaamsche school, de ware, die van de xve tot de xviie eeuw, hare laatste bloemen afwerpt. Stobbaerts, Courtens, Verwee, Verhaeren, zijn hare achter-kleinzonen, die schijnen zonder mannelijk nageslacht te zullen sterven. Niets is overigens logischer, niets onvermijdelijker. Zou men zich inbeelden dat de stoombooten en stoomwagens, de snelle reismiddelen, de telegraaf en de telefoon, het verplicht onderwijs, de goedkoope uitgaven, de lichtbeelden, de verspreiding der hedendaagsche talen, de wereldtentoonstellingen zonder invloed blijven op de kunst? Meent men dat men in tegenwoordigheid van al die voortplanters der gelijkvormigheid, bijzondere, nationale, gewestelijke scholen kunnen voortbestaan te Brussel, te Parijs, te Londen, te Berlijn, zooals er zich vroeger, twee of drie honderd jaar geleden, ontwikkelden in Antwerpen, in Rotterdam, in Venetië, in Florencië, in Rome, in Nurenberg? De verschillende kunstscholen verdwijnen, zooals de verschillende kleederdrachten vergaan. Het metrisch stelsel wordt meer algemeen, de munteenheid verspreidt zich; ééne enkele middellijn wordt aangenomen, de groote internationale openbare diensten worden door dezelfde verordeningen beheerscht; ongeduldigen willen eene wereldspraak tot stand brengen; eerlang zullen de schrandere menschen van alle landen elkander verstaan en zullen zij hunne onderlinge werken ten nutte maken, want alle zullen zij de algemeene taal lezen en spreken. Welke kunst kan men verwachten van een alzoo eenvormig Europa?..... En met hoe weinig scherpzinnigheid men begaafd zijn moet om te Brussel en te Antwerpen te jammeren en te klagen, dat men aldaar in 1889 niet meer schildert zooals Rubens en Teniers dit deden.’ Die tekst brengt mij ietwat in verlegenheid: Vlaamsche kunst of Vlaamsche school? Deze twee gansch verschillige zaken heeten in het bovenstaande nu eens kunst en dan weer school. Die verwarring vindt men ook in het aanhangsel van Wauters' werk De Vlaamsche Schilderkunst, blz. 328: ‘..... Indien hare schilders (namelijk van de Belgische Schilderschool, die de groote Vlaamsche Schilderschool heeft voort te zetten) thans niet meer als vroeger en in even groote mate als hunne doorluchtige voorgangers der xve en xviie eeuwen, eenen persoonlijken stijl, eene eigen kleur en eene bijzondere wijze hebben om een algemeen bekend onderwerp op te vatten, dan moet men de oorzaak zoeken in den gang der eeuwen, die menschen en zaken wijzigt en vervormt.’ Hier is klaarblijkend sprake van de Vlaamsche kunst, want welk is het eigen karakter van de Vlaamsche schilderkunst? Onder andere meer, hare kleur en haar realismus. | |
II.Dus is voor Wauters de Vlaamsche schilderkunst dood. Zijn al de factoren, door dien schrijver zoo gaarne aangehaald, bij machte de kleur van alle rassen en hunne wijze van opvatten te versmelten, dus te wijzigen, dan heeft de Vlaamsche schilderkunst geleefd en met haar alle nationale kunsten; maar zijn die factoren daartoe onbekwaam, dan zal de Vlaamsche kunst blijven, nevens de Fransche, de Duitsche, de Spaansche, de Italiaansche. | |
III.Houden wij ons voor een oogenblik bij het landschap. Wat bepaalt de kleur ervan? - Aard en vorm van den grond en de luchtgesteldheid: Een lage, aangespoelde grond, als Vlaanderen, bij voorbeeld, is vochtig, dus bedekt met weiden en vruchtbare landouwen, en doorsneden van tallooze waterloopen; de vochtigheid van den grond geeft steeds aan de gansche oppervlakte hooge tonen, zwart, bruin, groen, geel, rood; het water, dat den hemel weerspiegelt, is wit of blauw; de waterdamp, die hier dichter opstijgt dan in droge streken, mengt de kleuren van den verren achtergrond en schept zoo eene andere kleurscha- | |
[pagina 85]
| |
keering; de wolken, die bijna altoos door de lucht drijven, onderscheppen gedeeltelijk de stralen der zon en brengen op het landschap eene bonte mengeling van hevig en zacht verlichte vakken. - Hooge, bergachtige, niet aangespoelde gronden zijn droog; de rotsen, de veel schaarschere plantengroei hebben eene meer matte kleur; de waterloopen zijn veel zeldzamer en trekken dus min witte of blauwe lijnen door het landschap, de mist is er dunner, de achtergrond verschilt dus min van kleur met den voorgrond. Dit is zoo waar dat, als een Vlaamsch schilder na langdurig verblijf in den vreemde, in Italië, bij voorbeeld, weer in Vlaanderen keert, hij getroffen wordt door de veel heviger kleurschakeering van ons landschap dan het Italiaansche: het veld is hier meer groen of meer geel, de wegen zijn zwarter, het water is meer wit-blauw, de daken zijn rooder, de boomengroepen op den achtergrond hier maken eene kleurenvlek, ginder ziet men elk boompje duidelijk afgeteekend in de verte; ginder is de lucht een groot deel des jaars onbewolkt en de zon giet vrij hare stralen over het land, dat eene meer krijtachtige tint krijgt. Het landschap in het Zuiden verschilt dus veel in kleur met het Vlaamsche, ook het Fransche, hoewel in minder mate: een Vlaamsch schilder is dus niet aan dezelfde kleur gewend als de Italiaansche, als de Fransche. Maar dat eeuwig zien van eene bepaalde kleurschakeering moet inwerken op het oog van den kunstenaar, het moet er zijn oog, zijnen smaak naar vormen. Die bijzondere smaak is eene eigenschap van zijn ras, zoo innig aan het ras verbonden, dat hij zich nog gelden doet bij hen, die reeds lang den eigen bodem hebben verlaten: de geschiedenis der Vlaamsche schilderkunst is daar om het te bewijzen. Als de meer afgeteekende kleurschakeering een bestendigen indruk maakt op het oog en langs daar op den geest, dan heeft zij ook invloed op het schoonheidsgevoel. Is het nu niet natuurlijk dat de kunstenaar in het portret, in het genre, in de geschiedenis, waar hij meer handelend optreedt dan bij het landschap, zijne eigen esthetiek laat spreken en weer de hevige tonen op het palet brengt? dat hij het portret, het genre, de geschiedenis anders kleurt dan Franschen en Italianen? | |
IV.Bij het portret, het genre en de geschiedenis is meer gelegenheid te spreken over het realismus der Vlaamsche kunst, in tegenoverstelling met het idealismus der Italiaansche, met de fantazij en de sierlijkheid der Fransche. Realismus is het weergeven van het werkelijk bestaande, met uitsluiting van alle fantazij, van alle idealiseering. Als van Eyck Eva schildert ontleedt hij ‘met het vergrootglas het malsche en bleeke lichaam, de vleezen, nog vol linken eener Eva die hare rokken en kousen zooeven heeft neergelegd.’Ga naar voetnoot(1) Zijne Madonna's: ‘De Maagd is leelijk, het kind, een onderkomen zuigeling, met weinig hair, zonder verandering nagebootst volgens een arm, klein, en slecht gevoed model.’Ga naar voetnoot(1) ‘Een Sint Jan is een man van lagen stand, mager, lang, ietwat lijdend, een man die geproefd, geleden en gevast heeft, iets als een landlooper.Ga naar voetnoot(2)’ Zijn de schoone Madonna's en de heiligen van Memling toonbeelden van bevalligheid, voornaamheid en maagdelijke ingetogenheid, toch zijn ze echte wereldsche afbeeldingen der Brugsche vrouw uit zijnen tijd.Ga naar voetnoot(3) ‘En let wel dat ik erop druk, de heilige mannen en vrouwen zijn klaarblijkelijk portretten.’Ga naar voetnoot(4) Dit verschil met van Eyck ligt in de gekozen modellen, die Memling in eene andere klasse kreeg. ‘Het zijn vorstinnen en van den besten bloede.Ga naar voetnoot(5)’ De xve eeuw dus kopieert de natuur. En de xvii? Rubens' H. Maagden hebben de overvloedige schoonheid en de vette bevalligheden van Helena Fourment. - ‘Men moet nooit Rubens met de Italianen vergelijken. Verstaat men door stijl het ideale van wat rein en schoon is, in eene formuul uitgedrukt, dan heeft hij geen stijl. Verstaat men door grootheid, het verhevene, het schrandere, de doordringende en aanschouwende kracht eens denkers, dan bezit hij noch grootheid noch gedachte. Bepaalt men zich bij den goeden smaak, dan ontbreekt hem goeden smaak.Ga naar voetnoot(6) Waarom?’ - Omdat hij de natuur copieert, omdat hij realist is. Hoe geheel anders bij de Italianen, bij voorbeeld, die wel degelijk de moeder Gods trachten te schilderen naar den geest van de Schrift. Zullen wij, om ons realismus nog te kenmerken, gewagen van eenen Boeren-Brueghel, eenen David Teniers, eenen Adriaan de Brauwer? Waar vindt men hun genre buiten de Hollandsche kunst, schepping van een zelfde ras? Het realismus der Vlaamsche kunst is dus wel eene kenmerkende eigenschap. Men vindt het, ook zijne spruiten, humor en ironie, in alle uitingen van het Vlaamsche leven: in de beeldhouwkunst, in de letterkunde, in de volksvermaken, ja, tot in het vroegere strafrecht. Waar komt het realismus vandaan? Het is de vrucht van den oeconomischen toestand waarin ons ras verkeert. De Vlamingen hebben, min dan vele andere rassen, een rozenleven. De strijd tegen de zeer veranderlijke luchtgesteldheid, de vroegere strijd tegen de onvruchtbaarheid der zandvlakten, nu verkeerd in het zwoegen om dubbele oogsten, de strijd tegen de menigvuldige overstroomingen van zee en rivieren, de strijd om het bestaan van elk invididu in de dichtstbevolkte streek der aarde, hebben den Vlaming nooit tijd gegund om zijnen geest eene hooge vlucht te laten nemen: de stof alleen heeft hem steeds beziggehouden, de stof alleen heeft hij goed gekend en | |
[pagina 86]
| |
meesterlijk weergegeven. Leert ons de geschiedenis niet dat telkens de Vlaming aan fantazeeren of idealizeeren is gaan doen, hij niets degelijks verrichtte? | |
V.De kenmerkende kleur van de Vlaamsche kunst is dus een kind van bodem en klimaat, het kenmerkende realismus eene uiting van het ras. Welke factoren zullen nu volgens Wauters die invloeden te niet doen, of ze van gelijke kracht maken als elders om eene wereldkunst te doen ontstaan? - ‘De stoomwagen, de stoomboot, de snelle reismiddelen, de telegraaf, de telefoon, het verplicht onderwijs, de goedkoope uitgaven, de fotografie, de uitbreiding der hedendaagsche talen, de wereldtentoonstellingen.’ In allen ernst, dat houdt geen steek. Al die moderne zaken zijn stellig niet zonder invloed op het verspreiden van de gedachten, maar alle nieuwe denkbeelden ter wereld kunnen ons niet een voorwerp lichtrood doen zien als het hoogrood is, noch zullen ons de fantazij en het ideale doen liefhebben als de levensweg van ons ras ons van de wieg tot het graf door de vaste, tastbare stof leidt. | |
VI.Gesteld nu dat de schilders van een ras, de hoedanigheden van een ander kunnen overnemen, neen! dat ze een ander naäpen, dat ware toch maar individueel, en wat zouden ze er bij winnen? - Dat leert ons de geschiedenis van de Romanisten. Die waren toen meer in staat dan nu zich de kunst van anderen, de Italianen, eigen te maken: de stoomwagen, de telegraaf, enz., enz., bestonden niet, gedurende jaren waren ze volledig van hun land en hunnen landaard afgezonderd, en leefden midden in de Italiaansche kleur en het Italiaansche ideaal. Wat hebben zij voortgebracht? Wauters zegt zelf van hen: Die halfslachtige kunstenaars waren op eenen dwaalweg; ze verbasterden den openbaren smaak.Ga naar voetnoot(1) ‘In Italië geraakt het rijke Vlaamsche palet in volslagen wanorde. Al die Romanisten verliezen ginder de hoedanigheden, welke zij bezaten, zonder die, waar zij naar trachten, meester te worden. Zij schenken der kunst geen enkel werk dat indruk maakt.’Ga naar voetnoot(2) - ‘De invloed van Floris was noodlottig. Zijn spoedige bijval en zijn geluk sleepten de school nu geheel mede op den dwaalweg naar den Italiaanschen stijl. Zijn onderricht riep eene nieuwe reeks halfslachtige kunstenaars in 't leven, die, voor 't meerendeel enkel machtelooze navolgers waren en die, te Antwerpen zoowel als te Brussel, de verbastering van den openbaren smaak voltrokken.’Ga naar voetnoot(3) - ‘In de kunst is de Vox Populi niet altijd Vox Dei en 't is niet straffeloos dat men zijn land, zijn ras en de wetten der natuurlijke ontwikkeling verloochent.’Ga naar voetnoot(4) | |
VII.Als een kunstenaar anders schilderde dan zooals zijn land en zijn ras het hem ingaven, was hij valsch. Wat vroeger waarheid was, is het nu ook. Nemen onze kunstenaars de kwistig verspreide uitheemsche gedachten over, dan zijn zij ontrouw aan de Vlaamsche kunst, de eenige ware voor hen. Doen zij de door Wauters zoo hoog geschatte Parijsche school na, dan blijven zij toch maar petits Belges, dat is naäpers; maar blijven ze Vlaming, dan beoefenen ze eene kunst, aan wie alle rassen veel te benijden hebben, eene kunst die nooit sterven zal, zoolang het Vlaamsche ras niet sterft op den eigen Vlaamschen bodem. A. van Wekveke. |
|