Feesten der drukpers
Ten voordeele der hulpkas van de Antwerpsche afdeeling van het verbond der Belgische drukpers, hadden in onze stad den 7n, 8n, 9n en 14n Juni, luisterrijke feesten plaats. Buiten eene feestmarkt, een kinder- en een volksfeest, in de groote zaal der Harmoniemaatschappij, stonden op het programma drie punten tot de kunst behoorende, namelijk een muziekfeest, eene tentoonstelling van waterverfschilderingen en teekeningen, en eene voorstelling van levende tafereelen, in den Franschen schouwburg.
Het concert, uitgevoerd door de leden van den Toonkunstenaarsbond, evenals de tentoonstelling, waren merkwaardig. Voor deze laatste hadden niet minder dan 118 schilders een gewrocht als geschenk aangeboden, waaronder stukken voor welke, reeds bij de opening, groote sommen gelds aangeboden werden.
Het was een echt Antwerpsch feest in den vollen zin des woords. De voorgestelde tafereelen waren alle vertolkingen van schilderijen van meesters die in onze stad naam verworven hebben: De vijand nadert, van Jos. Lies; Eerst een kus, van Timmermans; de Houthakkers, van Frans van Kuyck, waarvan de Vlaamsche School (blz. 101, jaarg. 1889) eene afbeelding mededeelde; Philips II de laatste hulde bewijzende aan zijnen broeder Don Juan van Oostenrijk, van Karel Ooms; de Laatste flesch, van Gerard Portieltje; De Spaansche furie, van Ferdinand de Braekeleer; en eindelijk de Zegepraal der Drukpers, eene samenstelling opzettelijk voor deze gelegenheid vervaardigd, door Frans van Kuyck.
Zoohaast het doek openschoof bemerkte men, bij den eersten oogslag, dat kunstenaars, met bijzondere kennissen, die vertooning opgevat en bewerkt hadden, evenals dadelijk bleek dat het niet gewone figuranten waren, die men voor zich had, maar personen met kunstzin en gevatheid.
Al het theaterachtige, dat gewoonlijk met dergelijke voorstellingen gepaard gaat, was hier zorgvuldig ter zijde gelaten. De verlichting, kundig aangebracht, liet over geheel het tooneel eene eenheid heerschen, zoozeer in harmonie met de samenstelling, dat zij den algemeenen toon der voorgestelde schilderij getrouw weergaf, en niet vermoeden liet dat men zich in eene door gas verlichte tooneelzaal bevond. De kleedij was passend, en wellicht voor sommige beelden diegene welke de schilder eens aan zijne modellen deed aantrekken, de houdingen en uitdrukkingen der acteurs waren daarbij zoo nauwkeurig en natuurlijk, de achtergronden en luchten zoo vluchtend en wazig dat de illusie volledig was.
Tusschen de tafereelen had de uitvoering plaats van een prachtig concert, door de leden van den Antwerpschen Toonkunstenaarsbond, die nogmaals blijken gaven hunner hooggewaardeerde kunde. De bijzonderste stukken, die ten gehoor gebracht werden, waren insgelijks gewrochten van Vlaamsche meesters: Peter Benoit, Jan Blockx, Wambach.
Tot het welgelukken der onderneming verleenden personen uit alle standen hunne medewerking, en de Sinjoren hebben eens te meer bewezen dat, waar het eene menschlievende daad of kunstbelangen geldt, zij alle politieke en wijsgeerige gezindheid kunnen tot zwijgen brengen, en samenwerken om een verheven doel te bereiken.
Ook is daaruit gebleken dat de aloude kunstzin der Antwerpsche bevolking nog steeds met volle kracht voortleeft; in eene stad waar zoo warme begeestering voor het schoone aangetroffen wordt en zoo diepe wortels in de harten schoot, kan de kunst niet kwijnen. Wat nijd en afgunst ook in het werk stellen niets vermogen zij om Antwerpens roem te verduisteren.
Nochtans, eens waren de kunstvoortbrengselen der Antwerpsche school wereldberoemd, niet omdat zij verdienstelijker waren dan nu, maar omdat er meer gerucht rond gemaakt werd. Zij werden gezocht door liefhebbers aller werelddeelen, vooral door die der overzeesche landen, die er elkander het bezit van betwistten.
Doch, volgens de verklaringen van een welgeplaatsten persoon, een Belgischen afgezant of consul, verklaringen die, zoo wij ons niet vergissen, eens in ons Parlement werden overgebracht, zou de Fransche kunst de onze in den vreemde verdringen, en aldaar grootendeels haren bijval te danken hebben aan de ophemeling der Fransche drukpers, terwijl onze dagbladen er luttel toe bijdragen de faam onzer schilders en beeldhouwers in stand te houden. En inderdaad, waar zijn de schilders, die nog hunne doeken voor Amerika zien inschepen?
Nochtans, wanneer men ziet welke eervolle plaats onze school inneemt, zelfs in Parijsche tentoonstellingen, en op dit oogenblik zoowel in het Palais de l'Industrie als op het Champ de Mars, mogen wij fier zijn op onze nationale kunst; zij moet de vlag niet strijken voor die van andere volkeren, ondanks de geringe bevolking van ons land.
Maar, hoe hoog faam en roem ook verheven wezen boven stoffelijke bezorgdheden, zonder stoffelijken onderstand kan de kunst niet leven, en de handelsvraag mag niet uit het oog verloren worden. Welnu, hoe zou in een land waar de reklaam tot eenen openbaren eeredienst geklommen is, stilzwijgen en soms beknibbeling van wege de zeldzame dagbladen die uit onze gewesten tot daar doordringen, niet eenen noodlottigen invloed hebben op de plaatsing en den verkoop der Vlaamsche kunstwerken?
Moge de Antwerpsche drukpers zich dezes en der welwillendheid van de schilders lang gedenken, moge zij op hare beurt hun, bij elke gelegenheid, eene hulprijke hand aanbieden! Zoodoende zal zij niet alleen onze kunstenaars eenen wederkeerigen dankbaren dienst bewijzen, maar zich ook kwijten van eenen vaderlandschen plicht.
P.B.