Boekbeoordeeling
Kunstenaarszielen. Drie novellen van Frans van Cuyck. 164 bladz., in-8o. Hasselt, W. Klock.
In elk verhaal een echtgenoot: een schrijver, een beeldhouwer, een schilder, die zijne vrouw verwaarloost, daar zij geene voldoende opleiding genoot om het strijden en streven van haren echtgenoot te waardeeren, en haar tot eene levensgezellin meer dan tot eene huisvrouw te maken. Ziedaar den hoofdtoestand in ieder der drie tooneeltjes. De gevolgen daarvan laten zich raden; zij zijn noodzakelijk dezelfde als in elk huisgezin waar de man, ingenomen door zijne bezigheden, met eene vrouw leeft, die daaraan onverschillig blijft.
Van Cuyck's kunstenaars zijn zeer alledaagsche menschen, die eerst een jaar na hun huwelijk gewaar worden, dat hunne wederhelft niet den minsten kunstzin bezit; deze laatsten, brave eenvoudige vrouwtjes, maar sukkeltjes, die zich ontstellen omdat hun echtgenoot romans van Zola leest, en in onmacht vallen wanneer ze vernemen, dat hij een naakt vrouwenfiguur naar het leven schildert. Dat er zulke schilders en zulke schildersvrouwen bestaan is mogelijk, maar dat hun handel en wandel van aard is om groote belangstelling in te boezemen, valt te betwijfelen.
De optredende acteurs zijn bijgevolg kleine lieden, zich bewegende in eenen engen kring naar lichaam en naar geest, eigentlijk niet meer kunstenaarszielen dan handelaarsof nijveraarszielen.
Kunstenaars zijn, wel is waar, door den aard zelven hunner levenswijze, meer dan elk ander mensch blootgesteld zich te laten medesleepen door de uiterlijke schoonheid eener vrouw, en bij gevolg ook aan groote teleurstelling, wanneer de tijd, hunne geestdrift afkoelende, hen vóór de koude waarheid stelt. Maar, bij die smartelijke ontgoocheling gaat in eene ware kunstenaarsziel heel wat anders om dan hetgeen ons in de drie besproken novellen getoond wordt.
‘'t Is eene droevige waarheid, dat kunstenaarsvrouwen altijd ongelukkig zijn.’ Die overweging besluit het derde verhaal, en schijnt blijkbaar de conclusie te zijn tot welke, ook in de twee overige novellen, schrijver tracht te komen. Welnu, hij duide ons deze, wellicht al te strenge beoordeeling niet ten kwade, maar wij deelen zijne meening niet, omdat er ten onzent, waar nog zoovele goede oude Vlaamsche zeden voortleven, te veel voorbeelden gevonden worden van uitstekende kunstenaars, op elk gebied, die aanbeden worden door hunne gade en kinderen en in den gezelligsten huiskring leven. Ook wanneer krakeel in een kunstenaarsgezin ontstaat, is het telkens de man niet, die er schuld aan heeft. Hadde de schrijver daarbij de vrouw niet alleen lijdzaam maar ook handelend laten optreden, dan zouden de gebeurtenissen een gansch ander en stellig meer belangwekkend karakter verkregen hebben.
Dit alles belet niet, dat de drie nieuwe novellen zeer frissche en juist opgemerkte tafereeltjes bevatten. Men bemerkt dadelijk dat schrijver met kunstenaars omgaat en ze in hun huishoudelijk leven zoowel als in hun werkhuis bestudeerd heeft. Ook zijne typen houden stand en zijn natuurlijk, de gevolgen van hunne daden en van hun karakter eenvoudig en ongezocht. Die hoedanigheden vergoeden ruimschoots de aangeduide gebreken, zij houden de belangstelling gaande tot het einde van het boek, en laten in den geest des lezers het beeld na van de tooneeltjes, waarop de drie Antwerpsche jonge huisgezinnen zich bewegen.
P.B.