De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 3(1890)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Sonnetten Herfst-avond Ostatig, stemmig landschap van mijn droomen, In wazig maanlicht en gedempte verven Van zilverlucht, waar bleeke wolken zwerven, Van matgroen mos, van rosbruin loof der boomen! De doode blaadren, die een graf verwerven In 't hart der waatren, spreiden rijke aromen. Een Geest van Droefheid voel ik tot mij komen, Onhoorbaar zacht... 't is herfst, het woud moet sterven. Schoon, trotsch en blank, als de eeuwigjonge goden, Waart hij, in stilte, om 't slapend vlak der meren, En strekt de hand en schudt de donkre lokken. En 't regent blaadren, op de weeke zoden. En in zijn blik, dien 'k niet vermag te weren, Zie ik mij 't noodlot ten verderve lokken. Ring en duif Toen doolde ik, in mijn droom, door marmren zalen, Waar rozen vlamden, oleanders bloosden En donker boschje en blanken vloer beroosden Met spel van kleuren, als geen woorden malen. En 'k zag, terwijl mijn lippen zuchten loosden Van stil genot, uit blauwe heemlen dalen Een ring, gesmeed uit goud van zonnestralen, Een zuivre duif, wier vleuglen willig poosden. O Duif van Reinheid! Ring van Trouw! geschenken Van welke hand? van welke godsgedachten Zichtbare teekens en geheime wenken? O mocht ik eens - 'k zou leed en dood verachten! - Dien droom doorgronden, 't godsbevel gedenken, Door 't leven gaan, gesteund door hooger machten! Hélène Swarth. Vorige Volgende