Bij de oud-katholieken
De laatste wereldtentoonstelling van Parijs was, in hare verschillende vakken, en bijzonder wat de Schoone Kunsten betreft, zeer belangwekkend; dit kunnen de duizende Nederlanders getuigen, welke haar hebben bezocht. Er was daar zooveel te zien, zoo verbazend veel te bewonderen, dat iedereen er werd bevredigd en zelfs de hoogste verwachtingen er werden overtroffen.
Maar wanneer men, zooals wij, ter oorzake van zekere, onnoodig hier te vermelden omstandigheden, gedwongen is, merkelijk langer in Frankrijks hoofdstad te verblijven dan men van plan was, wordt men, na een dikwijls herhaald bezoek, al dit bewonderenswaardige moede gezien, en krijgt men eenen afschuw van dit onophoudelijk gewoel, van die eindelooze menschenmassa, welke zich dagelijks in de tentoonstelling, ondanks hare uitgestrektheid, verdringt. De overige zeer kostbare kunstverzamelingen der wereldstad, bij elke komst te Parijs opnieuw bezocht, boezemen evenmin belang in, zoodat men, ten slotte, zich zachtjes aan begint te vervelen, en zoodra de verveling u aangrijpt, is het met de bewondering gedaan.
Dit was nu met ons het geval. Wellicht was onze zienlust al te zeer en al te lang gespannen geweest; wat er ook van zij, onze vermoeide geest eischte rustiger tooneelen, stiller genietingen, eenvoud en kalmte. Alzoo kwamen wij op het denkbeeld, de te Parijs bestaande afgescheidene gemeente der oud-katholieken op te zoeken.
De stichter van dit kerkgenootschap is de gewezen pater Hyacinthe. Iedereen weet, dat die befaamde karmelietermonnik zich, op 20 September 1869, van Rome losrukte, zijn kloosterhabijt afwierp, den 3n September 1872, met eene 35jarige Amerikaansche weduwe, mev. Merriman, te Londen in het huwelijk trad en zich nadien aan het hoofd stelde eener van de moederkerk afgescheiden secte, waaraan hij den naam van oud-christendom gaf.
Het bleek ons al dadelijk, dat de man, ondanks zijn erkend redenaarstalent, te Parijs hoegenaamd geenen opgang maakt, zijn kerkgenootschap daar in vergetelheid wegkwijnt, en ongetwijfeld eindigen zal, met allengs geheel uit te sterven. Bij onze navraag, wist niemand ons met juistheid te zeggen, waar de vergaderplaats der oudkatholieken zich bevond; zelfs de koetsiers, die anders met alles bekend zijn, konden ons de plaats niet aanwijzen. Ten slotte meende iemand ons te kunnen verzekeren, dat er in de rue d'Assas of in de rue d'Arras iets dergelijks bestond; hij had dit, voor een viertal weken, ergens vermeld gezien.
In de zeer lange rue d'Assas, waarheen wij ons eerst begeven hadden, vonden wij niet wat wij zochten; maar in de een goed eind vandaar gelegene rue d'Arras, eene korte, onaanzienlijke straat, in de rue Monge en de rue des Écoles uitloopend, wees men ons den kleinen tempel, welke aan de oud-katholieken tot bidplaats dient en waar de groote mis juist was begonnen.
De kapel maakt het achtergedeelte uit van een groot gebouw, thans twee huizen vormend, een slotmakerswinkel en een meersenier, met eene tamelijk ruime poort tusschen beide. Vlak boven die poort leest men, in een klein vierkant, de spreuk uit Joannes' evangelie, kap. viii, v. 32: La vérité vous rendra libre, en boven het raam van het eerste verdiep, staat, onder het jaartal 1879: Église catholique gallicane. De poort draagt het volgnummer 3, en van weerszijden op de plinten staan de woorden: Salle d'armes. Wij voegen die aanduiding hier enkel bij voor de nieuwsgierigen, welke, na ons, dit kerkgenootschap zouden willen bezoeken.
Onder de poort doorgaande, komt men aan de vergaderplaats der oud-katholieken, vroeger blijkbaar tot andere doeleinden aangewend, maar thans in kapel herschapen. Voor den ingang hangt een offerbusje pour les pauvres, en een gedrukt bericht meldt, dat het doopen, trouwen en de lijkdiensten niet op vaste prijzen zijn gesteld, maar dat elkeen daarvoor volgens zijn vermogen geven mag. Daarnaast, in een klein hokje, zit een oud vrouwken, dat u, mits een paar sous, een kerk- of psalmboek verhuurt, voor zoolang de dienst duurt. Het boek dat wij ter hand kregen, had voor titel: Liturgie de l'église catholique gallicane.
Binnen in de kapel was alles uiterst eenvoudig; wij zagen er geene hoegenaamde versiersels, beelden noch schilderijen. Op een klein altaar stond een kruisbeeld, waarboven de woorden: Je suis le Christ, la Vérité et la Foi. Naast het kruisbeeld, van weerskanten, twee kandelaars met brandende kaarsen, en rechts en links, op den grond, hooge, reeds eenigszins verwelkte planten in bakken. Onderaan, op het altaarvoorhangsel, zagen wij insgelijks een kruis, alsmede nog een grooter geel, hoog boven het altaar, beide laatste zonder Christusbeeld.
Rechts van het altaar, is een kleine predikstoel opgericht, en vooraan, bij den inkom van den tempel, zagen wij insgelijks eene kleine vunt. Het middendeel der kapel, aan de geloovigen voorbehouden, stond vol biezen stoelen, en van weerskanten, onder eene gaanderij, zijn drie reien houten banken met leuningen geplaatst, amfitheatersgewijze opgaande.
Bij het binnentreden der kapel, verwonderde het ons al aanstonds, dat, alhoewel het Zondag was, er zoo weinig geloovigen, in den dienst aanwezig waren. Ruim geteld, bedroeg hun aantal zeker geen vijf en twintig, blijkbaar allen menschen tot den geringen burgerstand behoorend.
Het deed ons leed, dat ‘Mijnheer Hyacinthe Loyson,’ zooals men hem daar noemt, afwezig was. In zijne plaats, werd de mis door eenen zijner twee vicarissen gecelebreerd. Behalve een volle baard, was de officiant volkomen aan de Roomsche priesters gelijk, met groenen kazuivel en wit koor-