Ik las dezen namiddag in de gazet voor de tiende maal een alarmkreet om het gevaar dat de haven van Antwerpen dreigt door mededinging van naburen; ik heb niet minder dikwerf den noodkreet hooren aanheffen over het gevaar, dat onze school tegengrimt en bij den eenen kreet zoomin als bij den anderen ben ik koel gebleven. Geen Antwerpenaar, die niet ontroerd is en wien niet de angst om het hart slaat wanneer hij hoort gewagen van de onzekere toekomst dier beide geliefden. Geen ook die niet het zijne, hoe klein het weze, zou willen bijdragen, om hulp te brengen of moed in te spreken aan hen die willen optreden om den ouden naam en den hoogen rang der moederstad te handhaven.
Wij dwalen af; dat komt van nieuwjaarsnachtdroomen. Keeren wij terug tot ons onderwerp en noemen wij wie ons bijzonder in het oog sprong.
Boks, een goed damesportret, levend gezien en levendig geschilderd. Een ferme stap op eene baan, waarvan wij niet wisten dat de guitige episoden-schilder ze bewandelde.
Boudry, een binnenhuis van een visschersherberg, zwaar, zwart en ongeschikt om het oog te verblijden.
Emile Claus, Rozeken. Een proef in den stippeltrant. Een profiel, in sterk lichtenden toon, maar meer aangelegd dan geschilderd, meer verbazing dan bewondering wekkend.
David Col. Altijd de oude spotter en spuiter, tintelend van geest en leven, een heele schilderij op een panneel een hand groot.
Crabeels. Weide met Koeien. Een inspanning om de natuur hare geheimen van licht en kleur te ontlokken. Een overvloed van beweegloos blank licht, waarop de koeien hunne matte platte plekken leggen. Mat en plat genoeg voor een muurschildering, te weinig leven en uitsprong voor natuur en schilderij.
De Jans. Visschersdochter. Droomerig aan het strand in haar werkendaagsch gewaad, badend in den warmen schijn van zonnenondergang, een flink gezond figuur in een wel wat gezochte verlichting.
Elsen. Novemberdag. Keurig bewerkte voorgrond, een scherp oog voor het kleurige in boom en plant, de achtergrond, zelfs voor November, wat zwaar.
Houben. De Nalezer. Goed ineengezet en verlicht, eene aristocratische, opgedirkte natuur met menschen van denzelfden aard, meer op ingelijste doeken dan in het weidsche boek van moeder natuur gezien.
Lamorinière. Een klein brokje natuur vol zonnegloed en en looverfrischheid.
Montgomery. Een breed aangrijpend zicht, een rotsig strand waar de zee op klotst en de meeuwen of andere vogels alleen heerschen.
Peeters. In 't Schipperskwartier. Het kapitale stuk der tentoonstelling met sommige uitstekende figuren, forsch gedraaid, kloek geborsteld en andere die er nog al houterig uitzien. Een werk van den jongen tijd, dat, zooals het daar is, veel te genieten en oneindig meer te hopen geeft.
Portretten van Ooms, van Havermaet, Siberdt, die ons deze kunstenaars niet anders leeren kennen dan wij ze vroeger zagen, elk met zijn eigenaardige hoedanigheden. De eerste naar samenvatting van het karakter van het figuur; de tweede naar scherpe aanduiding van elke bijzonderheid; de derde naar eenvoudige weergeving strevend.
Rosier doet zich als portretschilder kennen in een lief jufvrouwenfiguur. Wat meer perzikken-bloesem en donzigheid in het jonge gelaat, hadde niets bedorven.
Plumot. Een halsstarige in het popperig liefelijke, een die eindigen zou met iemand zijne gekamde, gekrulde, gepoederde schaapjes en dito weidjes te doen liefhebben.
Rul. Een landschap met de hoeveelheid zon en licht, waar wij hem reeds meer dan eens naar vroegen.
Van Snick en Verbruggen. Twee jongeren van degelijke waarde. De eerste met de Werkkamer van een ouvrouwenhuis, van een doordringende aangrijpende waarheid. Die koude klaarheid, die kloosterachtige reinheid, die verzwakte en verzakte, vervoosde en vergroeide wezens zijn akelig van oprechtheid in het helder licht, dat schamper spot met die levende puinen. De tweede met een beeldhouwersatelier, een der beste, die wij in dit druk beoefend vak der laatste jaren zagen. Vooral de benedenkant met de warme en wonderfijne tonen, is uitmuntend.
Verhaert. Een klein fijn tafereeltje uit den tijd van gepoederde pruiken en opgesmukte markiezen.
Onder de beeldhouwers, Joris met een uitstekend marmeren groepje: Zuster die broerken zijn schoen aandoet, vol kinderlijke bevalligheid en gezonde alhoewel bescheiden kunst.
In gravuur, Lauwers alleen, met eene sterkwaterplaat naar van Leemputte, den kruimigen en kleurigen etser ten volle waardig.
M.R.