het noodzakelijke deel in stillen trant, met het deel, dat vertoon moet maken en dus opsmuk vereischt.
Vooreerst treft ons daar het middenruim met glas overdekt, voorzaal en trapzaal te gelijk, dat met de meeste zorg is behandeld en waar geen kosten aan gespaard zijn. Die plaats is dan ook het pronkstuk en het uitstekend geslaagde hoofdvertrek van het gansche gebouw. Van de pui stijgt men er met eenige trappen binnen, tegenover zich ziet men de treden, die tot het eerste portaal leiden, waar de bijzonderste trap zich splitst en rechts en links afdraait. Boven dit portaal ontwaart men al dadelijk een groot raam met geschilderd glas, dat door zijne zonnige tinten het achterplan verlevendigt.
De zijkanten der trapzaal zijn verdeeld in twee verdiepingen, rond welke open gaanderijen loopen. De gaanderij der eerste verdieping wordt gedragen door vierkante zwart marmeren pijlers, in vorm van omgekeerden obelisk; op de eerste verdieping dragen balustervormige rood marmeren zuilen de dakgording. De vorm dier zuilen is eigenaardig genoeg, maar komt ons minder gelukkig gekozen voor. Tusschen pijlers en zuilers en langs de trapleuning loopen koperen balustraden. De booggewelven der onderste verdieping zijn in blooten rooden steen met witte voegen. Het dak is in sierlijk bewerkt eiken hout; uit zijn middenpunt daalt een koperen luster naar beneden; de glasschijven, welke het bedekken, zijn roos getint. In de trapzaal als elders, bloeit een weelderig gewas van opschriften, die meestal goed gekozen zijn, maar op wier taalzuiverheid of gedachten-juistheid er wel eens wat aan te merken valt.
In de glasraam op den achtergrond een paar allegorieke figuren in architecturale omlijsting, waar velerlei inschriften te lezen staan, als:
Glasschilders: Stalins en Janssens
Samensteller: J. Gerrits
Kleurder: F. Gons
20 Maart 1885 beslist de gemeenteraad
de plannen voor het bouwen van het gemeentehuis
te doen opmaken
22 Januari 1886 goedkeuring door den gemeenteraad
van de plannen der bouwmeesters L. en H. Blomme
Laten wij er, ter vollediging dezer inlichtingen, bijvoegen, dat het gemeentehuis plechtig geopend werd den 13n October 1889.
Op het eerste verdiep komende, leidt de open gaanderij naar de verschillende lokalen, die zich hier bevinden: men geniet nog eens, en ditmaal van dichterbij, het fraaie spel van de daktimmering en van de rozige glazen en komt achtervolgens in de Trouwzaal, de Ontvangstzaal en de Raadzaal. Alle drie zijn in renaissance-stijl; zoldering en boiseering in eikenhout; muren in stille roode of groene tinten met eenvoudige, telkens herhaalde motieven bezaaid; gebeeldhouwde schoorsteenen, in witten steen voor de eerste, in zwart marmer voor de volgende zalen: overal degelijkheid en sobere sierlijkheid latende bewonderen. Stippen wij voornamelijk aan de schouw in witten steen, in de Trouwzaal, met Romein en Romeinsche als schoorpijlers en met een fries van liefdegoodjes, die bloemfestoenen torschen: eene herinnering aan de twee meesterlijke schoorsteenen van het Antwerpsche stadhuis. Verder de geschilderde cartouchen met opschriften en spreuken, alsmede de zinnebeeldige figuurtjes in de ramen van al de zalen, opgevat in dien onuitputtelijken, bekoorlijken renaissancetrant, zoo vol speelschen zin en toch zoo voornaam.
De ontvangstzaal vooral met haar tonvormig welfsel, is bijzonder merkwaardig en heeft een recht feestelijk uitzicht. De gesloten balkon, die op den voorgevel uitspringt, is met zijne ramen vol gekleurde motieven, als een heiligdom van licht en liefelijkheid, te midden van de gedempte tonen en de strenge vormen der zaal.
In de trouwzaal koos de teekenaar voor motieven der glasschildering zinnebeelden op het huwelijk toepasselijk; in de ontvangstzaal verheerlijkte hij de kunsten en de burgerdeugden; in de raadzaal herinnerde hij aan de kenmerken van den goeden gemeentebestuurder. Onder die laatste zijn er enkele, die ons niet bijzonder bevattelijk voorkwamen. Dat een raadsheer Standvastigheid moet bezitten, verstaat ieder: maar dat ook Zekerheid hem moet eigen zijn, springt zoo dadelijk niet in het oog; dat hij Moed en Macht hoeft te bezitten geven wij toe; maar dat hij ook van Inleiding zou moeten voorzien zijn, begrijpen wij niet best. De letterkundige, die den bouwmeester ter zijde stond, schijnt van raadsels te houden.
Het gemeentehuis van Borgerhout is een gewrocht, waarop onze jonge bouwkundige school mag fier zijn; wij wenschen de vertegenwoordigers dier school, die het schiepen, er van harte geluk mede. Het is voor ons een bewijs te meer, dat in den Vlaamschen renaissance-stijl, de naaste redding ligt onzer bouwkunst.
Van vaderlandschen oorsprong, vaderlandsche bouwstoffen bezigend, vrijheid en afwisseling voor de ineenzetting van het geheel, kleurigheid van toon en speelschheid van vormen voor de onderdeelen toelatende, die in onzen kunstsmaak liggen en in ons klimaat passen, mag men van dien stijl zeggen, dat hij wortelt in ons innigste wezen. Hij is wars van lange dorre lijnen en van koude eentonigheid; hij heeft een afschuw van het declamatorische klassicism, dat tot in de meest bescheiden gebouwen het monumentale, het nageaapte deftige op den voorgrond schuift. Hij is levend en lachend met zijne onstroeve, maar niet ongebonden vormen, met zijne niet schitterende, maar ook niet koude kleuren; hij legt geen vindingrijk vernuft aan banden, maar spaart ook den tragen of stompen geest niet de moeite van het zoeken en het scheppen. Gebouwen als het gemeentehuis van Borgerhout, als dat van Schaarbeek, als de bank van Antwerpen, als zoo menige welgeslaagde burgerswoning der jongste tijden en onzer jonge bouwkundigen, bewijzen dit duidelijker dan wij het zouden vermogen.
Max Rooses.