Het oratorio ‘De oorlog’ te Amsterdam
Zondag 1 December had de uitvoering van ‘De Oorlog’ plaats, in het Amsterdamsch Concertgebouw. De Heer Viotta en zijne zangvereeniging Eecelsior hadden die zware plicht op zich genomen, en hebben zich er op de verdienstelijkste wijze weten van te kwijten. Niet minder dan zeven honderd uitvoerders waren daar verzameld, verdeeld, buiten de solisten, Mej. Veltman en de Heeren Rogmans, Blauwaert en Messchaert, in een solo-quartet, een klein koor, vijf groote koren, een knapenkoor, drie orkesten, een groep krijgstrompetten, harpen en een orgel.
Ziehier wat het Amsterdamsch Nieuws van den Dag, over het gewrocht en de uitvoering zegt:
Het gedicht van den Belgischen dichter Jan van Beers heeft al de eigenaardigheden, die onze dichterbroeders uit het zuiden in hunne werken leggen.
Iedereen zal begrijpen, dat bij een onderwerp als de oorlog fijne muzikale bewerkingen misplaatst zouden zijn. Benoit heeft dan ook zeer terecht gemeend met groote geweldige trekken te moeten schilderen. Niemand zal dan ook wel aarzelen om te verklaren, dat hem op meesterlijke wijze gelukt is de stemming van het gedicht muzikaal weer te geven. Overal is de hand herkenbaar van iemand, die speelt met de techniek; hij behandelt al die koren met gelijke gemakkelijkheid; hij weet aan het orkest tonen te ontlokken, die, ondanks al het realisme of misschien wel juist daarom, in de hoogste mate boeien. De wijze, waarop Benoit componeert, is eenig; hij neemt een absoluut zelfstandig standpunt in en dat is geen kleine verdienste. Zou men iemand willen zoeken, wien hij in zijne compositie-techniek nabij komt, dan moest het, dunkt mij, Berlios zijn; meermalen werd ik herinnerd aan diens Requiem. Dat ook Benoit liefelijker tonen op zijn lier heeft, bewees hij in de beschrijving van de Lente, die waarlijk poëtisch klinkt en gedragen wordt door eene schoone melodie. Ook de klachten, der gewonden en der moeder geven zoowel in hunne opvatting als in instrumentatie op zeer schoone wijze den geest van den dichter weer.
Om over de uitvoering met juistheid te oordeelen, is hier bijna ondoenlijk, aangezien men geene gelegenheid had met het werk kennis te maken van te voren; er is n.l. geen klavierpartituur in den handel; doch gaat men af op den totaal-indruk van de uitvoering, dan kan men slechts lof hebben voor alle medewerkenden, in de eerste plaats echter voor Viotta, die het reusachtige geheel met meesterhand beheerschte. Vermoedelijk was de in de zaal aanwezige toondichter hem innig dankbaar voor de voortreffelijke en rustige wijze, waarop het geheel werd geleid.
Van de solisten komt Blauwaert een woord van bewondering toe voor de vertolking zijner verschillende rollen; in de hoogste mate wist hij als Spotgeest te treffen, zoodat Viotta dit nummer liet bisseeren. Ook de andere solisten kweten zich zeer verdienstelijk. Koor en orkest waren voortreffelijk, vooral in aanmerking genomen de reusachtige moeilijkheden. De luide ovaties, die zoowel den componist als Viotta gebracht werden, gaven duidelijk te kennen, dat het publiek dankbaar was de gelegenheid gehad te hebben met het meesterwerk van den genialen Zuid-Nederlander kennis te maken.