Als ik kan
Van 17 tot 24 November hield de kunstkring Als ik kan, zijne 21e tentoonstelling in de zaal Verlat. Zij zag er waarlijk goed uit die tentoonstelling onzer Spes artium; aan belovenden en belofte houdenden geen gebrek; afwisseling genoeg; en vinden weinigen het rechte woord, dat hun de deur van de tooverwereld der kunst opene, waar zij, smachtend om binnengelaten te worden, aankloppen, velen zoeken het Sesame met inspanning, met eerlijk gemoed.
Luyten is nog altijd de zoeker bij uitmuntendheid. Zijn eeredienst voor de zon, de volle zon, duurt voort en is nog wat dweepender geworden dan vroeger. Een meisje staat recht tegen wat groen in den achtergrond. Vlak op haar slaan de stralen der ongenadige. Zij wordt er door omgeven, overstroomd; zij baadt er in, smelt er in weg. Ternauwernood werpt de boord van haar strooien hoedje eene schamele strook schaduwe op haar voorhoofd, waarin eenige druppelen van den gulden gloed vallen. Het is bewonderenswaardig van goede trouw en onbevangenheid, van juiste opmerking en handige weergeving. Maar, eerlijk gesproken, het is niet schoon. De zon lijkt hier den God Baal, die in zijne gloeiende ingewanden verteert wat men hem offert. Ook zij verslindt, vreet op wat zij raakt met hare verblindende stralen: kleuren en vormen. Zij verdwijnen, smelten weg; een kleurloos, dor figuur, aan pleister gelijkend, blijft over. Dit naar waarheid te doen uitkomen kan als bewijs van juiste opmerking waarde hebben, het is evenmin schoon om zien, als het aangenaam is in de volle zon te kijken.
Het kind in het gras zittend, in getemperd licht, is een gelukkiger keuze, met niet minder handigheid uitgevoerd.
De brok landschap In 't Bosch is treffend van waarheid, aangrijpend door de grootschheid van de natuur. Het is in 't najaar, twee reuzen uit het woud buigen hunne forsche stammen over een watervlak, waarin zij hunne gele bladeren laten rijzen. Men denkt aan den Gulden regen van Courtens; maar het is anders. Het is in de eerste plaats ruwer geborsteld, zoo ruw dat men op een half dozijn meters afstand moet staan om het stuk te genieten. Daar het waarschijnlijk bestemd is om een huiskamer te versieren, is het daardoor zelf veroordeeld nooit naar waarde geschat te worden: geen kanonschoten in kamermuziek, geen tooneelschermschildering in kamertafereelen.
Evert Pieters is een kolorist van groote waarde. Ook hij schildert figuren en landschap. In zijn Snuffelaar is de doode natuur met veel harmonie en rijkdom van tinten, in een wat ouwerwetsch gedempten, maar heerlijk fijnen toon weergegeven. De man ziet er vernepen en houterig uit, meer doode natuur dan al wat hem omringt. In 't Bosch is een landschap in zachten gesmijdigen toon; een hoekje stille natuur, waar het gulden licht tegen den grijzen schemer strijdt en de uitslag onzeker blijft. In afwachting is een brok watergezicht, kruimiger van kleur. Alles te zamen het beste belovend.
Karel Mertens gaat voort in zijne stille fijne tonen, stille wel opgemerkte binnenhuisjes te schilderen. Een kiesche, wat bedeesde kunstenaarsnatuur, ver van alle kardoezenfabrieken werkende.
Paul Gorge woont in dezelfde wijk. Zijn Leurder, een stil stemmig tafereel, goed ineengezet, gesmijdig geschilderd, zoekt en vindt harmonie in gedempte tonen.
Henri Rul blijft zich nog vermeien in zijn droomerig, weemoedig grijze natuur, met een zonnetje hier en daar, dat het niet tot een gullen lach, hoogstens tot een bedeesd glimlachje brengt.
Frans Proost, nog een vriend van het grijze. Niet kwaad ineengezet zijn Laatste stoot, maar niet permentelijk boersch genoeg. Wie baas Verhoft, den held der episode, kent, weet genoeg, dat hij er zelfs op den eersten Paaschdag zoo glad gestreken, geschoren en gewasschen niet uitziet. Wij gaan recht naar het idyllische met die gepuimde en gemangelde boeren, vijftig jaar achteruit dus; een schildering in grijzen toon met grijs haar.
Fritz Hanno lijdt mede aan schemerziekte. Het moge wat nieuws zijn, academie-models in kwaartlicht te schilderen, jong is het zeker niet. Anders merkwaardig genoeg door de fijnheid van toon en de keurigheid van behandeling.
Piet van Engelen is voor het stralend licht; een handige borstelaar, streelend voor het oog, maar op weg naar decoratieschildering.
Romein Steppe is een tegenvoeter; hij legt breed aan, geeft krachtvol op en... gaat dan wandelen, in plaats van voort te werken. Wanneer hij de schetsen wil afmaken, die wij hier aantreffen, zullen wij zeker eens met lof van zijne schilderingen spreken.
Boudry is van de kruimige, kernige soort, die pret vindt in het licht, in het leven en ons deel doet nemen in hetgeen hem in verrukking brengt. Wat een tinteling in die menschen en in alles wat hen omgeeft, wat kerngezonde dingetjes!
Charles Boland en Jos de Pooter, de eerste met zijn Wildstrooper, de tweede met zijn Op de weide, toonen zich