in de voortbrengselen onzer hedendaagsche kunstenaars ontbreken.
Aangenomen zijnde dat het bestudeeren der meesterstukken van alle eeuwen onontbeerlijk is, zou de vergelijking van het beeld met het levend model, waarvan hierboven spraak, den heilzaamsten invloed uitoefenen, daar het een evenwicht zou daarstellen voor het al te academische, al te klassieke dat bij alle scholen hoofdgebrek is.
Het is van het grootste belang dat de kunstenaar van in zijne vroegste studiejaren in de gelegenheid gesteld worde alle uitdrukkingen, die het uitwerksel zijn der gebaren, houdingen en bewegingen van de ledematen of van de spieren, zoowel als van het groepeeren der acteurs van het tooneel, gade te slaan en te bestudeeren.
Moest hij zich in lateren leeftijd op die navorsching toeleggen, dan zou het hem veel meer moeite kosten, want jong zijnde leert men al spelende; en, wanneer hij op het oogenblik dat hij niet meer studiën, maar gewrochten te leveren heeft, naar die middelen van voordragen moet zoeken, en ze niet bij de hand heeft, bij gemis aan de kennissen die hij in zijne studiejaren kon opdoen, dan zal hij ten eerste veel tijd verliezen, en ten tweede, wat betreurenswaardiger is, niet met het noodige gemak, frischheid en levendigheid zijn beeld uitdenken en tot stand brengen. Hij zal dan tasten en beproeven, het gewrocht met stukken en brokken samenbrengen, en niets d'un jet leveren.
Het is inderdaad eene eigenschap der echte kunstenaars-natuur, onmiddellijk bij het vernemen van een denkbeeld of een feit, bij het ontstaan van een gevoel, zich dit op plastische wijze voor te stellen.
Dit vervormen van het litterarische, philosophische of poëtische tot een stoffelijk beeld, zal met des te meer kracht en eigenaardigheid geschieden, naarmate des kunstenaars geheugen met eenen rijkeren voorraad natuurlijke plastieke posen, die hij in de werkelijkheid zag, voorzien is. Zulken voorraad kan men hem leeren opdoen, en hij zal zijne verbeelding (iets wat niet aangeleerd kan worden) op elk oogenblik ten zeerste behulpzaam zijn.
Ook is het niet van belang ontbloot, dat de kunstenaar zich op regelmatige lichaamsoefeningen toelegge. Buiten het voordeel dat hij er zou uittrekken voor zijne gezondheid, zouden deze oefeningen hem beter al de toestanden van het menschelijk lichaam doen gevoelen en bij gevolg laten weergeven.
Hij die paardrijden kan zal veel natuurlijker een ruiter voorstellen, dan zijn makker, die niet eens weet, door ondervinding, welke houdingen de ledematen aannemen bij den rit. Daar de gymnastiek alle mogelijke bewegingen en houdingen oefent, past zich die regel ook op alle plastische stellingen toe.
Hervatten wij een oogenblik het voorbeeld van den ruiter. Eenieder weet dat, wanneer een voorwerp zich in kring beweegt, het naar het middenpunt overhelt, volgens eene richting, aangegeven door eenen kegel, die den beschreven kring tot basis heeft en waarvan het toppunt die basis naderbijkomt, in evenredigheid der snelheid van de beweging. Op zeer eenvoudige wijze wordt die wiskundige wet verklaard. Doch wanneer men nadenkt, dat niet alleen al de ledematen van het paard dat in kring rent, maar ook al de houdingen en bewegingen van den man, die het paard bestijgt, om in evenwicht te blijven, ook in harmonie moeten zijn met de wijze waarop de hoeven den grond raken; wanneer men dit alles overweegt, zal men toegeven, dat het gemakkelijker is al die posen daadzakelijk te doen gevoelen dan ze door A + B uit te leggen.
Zoo is het ook gelegen met elke andere behandeling. Een ongeoefend man grijpt niet eenen hamer of eene spade aan, zooals een smid of een landbouwer van beroep; maar hij die de gewoonte heeft een voorwerp ter hand te nemen om er geweld mede te doen, zal zich onmiddellijk rekenschap geven van de wijze waarop werktuig en hand ineenzitten, om tot het beoogde doel te geraken, en dan ook die werking natuurlijker nabootsen kunnen.
Niet enkel de lijn, de omtrek, de vorm dienen grondig bestudeerd te worden, ook de verlichting, de stof, hare gedaante, en hare kleur zouden in alle mogelijke toestanden moeten gezien worden. Het model, dat rechtstaande, in 't verkort en liggende nagemaakt werd, zou ook langs alle kanten verlicht moeten worden, door zonlicht en daglicht, door maanlicht en lamplicht, en dit in eene omgeving van verschillenden aard, opdat tegenstelling van kleur en toon, zoowel als de weerkaatsing der lichtstralen zouden in aanmerking komen.
Deze laatste oefeningen, al zijn zij van minder belang dan de vorige, hebben niettemin hunne waarde, en de kennis die zij verschaffen zou de taak van schilder en beeldhouwer merkelijk vergemakkelijken.
Zoo de anatomie, of ontleding van het lichaam, den grond moet uitmaken der kunstopleiding, dan ook moet deze volledigd worden door de studie der physiologie of de werking der organen, het spel van beenderen, spieren en pezen. Alleen weten waar de spieren liggen, wat hun krimpvermogen, de hoeveelheid hunner opzwelling is, welke deelen van het geraamte zij in beweging brengen en hoe die beweging geschiedt, is voor een kunstenaar niet voldoende. Ieder deel moet niet alleen op zich zelf beschouwd worden, maar wel in zijne betrekking tot al de andere deelen. Men moet weten dat de houding of de beweging van een lidmaat, eenen zekeren invloed heeft op al de andere ledematen. Men houde bij voorbeeld het hoofd links of rechts gebogen, en onmiddellijk zal de middellijn of witte lijn eene golvende wending volgen die merkbaar is, niet alleen op heel de ruggegraat, maar tot aan de planken der voeten; zoo ook is het gelegen met al de andere deelen van het lichaam.
Die natuurwetten juist opmerken en ze naleven, ja zelfs in