De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 183]
| |
Karamellenverzen van Conscience.In een vorig artikel hebben wij Conscience's verbanning uit den Olijftak verteld.Ga naar voetnoot(1) Niet lang na dit voorval, werd de maatschappij Voor Tael en Kunst gesticht, welke in de herberg De Granaatappel, Beurzestraat, nr 11, hare gewone vergaderingen hield. Nu en dan gaf zij, ter Makelaarskamer, een letterkundig avondfeest; wij herinneren ons, een paar dier feesten te hebben bijgewoond, en kunnen zeggen, dat ze druk werden bezocht. Het aantal harer leden groeide al spoedig dermate aan, dat de maatschappij er op bedacht werd, naar een eigen lokaal uit te zien. In 1850 huurde zij het benedengedeelte en eene bovenkamer van een huis, staande in de Kaasstraat, vlak tegenover de Zilversmidstraat, hetwelk later, tengevolge van de verbreeding der Scheldekaaien, werd afgebroken en nu door het Hôtel du Rhin deels vervangen is. Er waren nog geen twee jaren verloopen, of dit lokaal was, voor de immer talrijker wordende leden, ontoereikend. Vóór de maand December 1851, wist het bestuur der maatschappij, van den eigenaar, kwijtschelding te verkrijgen van de verdere huur, mits betaling eener vergoeding van 320 fr. Zij had een grooter gebouw, met hof en ruime achterzalen, aan het uiteinde van de Meir, nr 115, voor 4,000 fr. per jaar, in huur genomen, en op oudejaarsavond van laatstgemeld jaar, ten 9 ure, trokken de leden in stoet, bij fakkellicht, muziek en zang, met vlaggen en standaarden, naar hun nieuw verblijf. Het was in dit lokaal dat, gedurende een vijftal jaren, echt Vlaamsche feesten werden gegeven. De maatschappij was daartoe ruimschoots in staat gesteld, want dewijl de jaarlijksche bijdrage slechts op 12 fr. was bepaald, waren de leden buitengewoon talrijk. De gegoede Antwerpenaars kwamen er met gansch hunnen huiskring heen, ter bijwoning van de feestelijkheden. De kern der leden bestond uit schilders en beeldhouwers, zangers en toonkunstenaars, letterkundigen en declamators. Allen hadden zich rondom Conscience geschaard, dien zij als hunnen hoofdman en aanvoerder erkenden. Hij toch was immer de meestgevierde spreker op de letterkundige feesten en moedigde de jongeren door zijn voorbeeld aan. Voor de zangafdeeling vertaalde hij romancen, zooals De Grootmoeder, Weten of Jan niet en liegt, enz., schreef verschillende solo- en koorzangen, namelijk: Vaarwel aan de Schelde, Godfried van Bouillon, Jan Breydel, Artevelde, Gebed voor het Koninklijk Huis, De Hoop van België, enz. Op een dier letterkundige feesten was de heer Lodewijk Gerrits als spreker opgetreden; voor dit misdrijf werd hij, op 21 Februari 1852, met 14 stemmen tegen 12, onwaardig verklaard, nog langer van den Olijftak deel te maken. Als protest tegen die uitsluiting, gaven acht of negen leden, waaronder de heeren Jan van Ryswyck, A. Snieders en schrijver dezes, hun ontslag en volgden vrijwillig den uitgeslotene in zijne ballingschap. L. Gerrits en Jan van Ryswyck werden door Tael en Kunst met het eerelidmaatschap vereerd. De laatste verwierf er, met het voordragen zijner luimige gedichten, zeer veel bijval. Die goede verstandhouding mocht evenwel niet blijven duren. Ziehier wat tot de afbreuk aanleiding gaf: Bij de meerderjarigverklaring van den hertog van Brabant, schreef Voor Tael en Kunst, onder hare leden, eenen prijskamp uit, voor het beste dichtstuk, op die gelegenheid toepasselijk. De uitgeloofde prijs was een groot eermetaal, door de maatschappij Eendragt maekt Magt, geschonken. Jan van Ryswyck dong mede naar den prijs, doch Prudens van Duyse werd als overwinnaar bekroond. Jan van Ryswyck waande zich in zijn dichterlijk talent miskend en, in zijne booze luim, vergeleek hij de rechters, die over de waarde der ingezonden stukken hadden moeten uitspraak doen, bij den gezel van Sint Antonius, iets waarover deze heeren zeer geërgerd bleken te zijn. Ook wilde hij later, in de maatschappij, nimmer als spreker optreden. Op 4 September van hetzelfde jaar, zou Voor Tael en Kunst met een bezoek des konings en der koninklijke familie worden vereerd. In eene groote daartoe opzettelijk in den hof opgetimmerde, prachtig versierde zaal, werden de doorluchtige bezoekers geestdriftig ontvangen. Conscience was de woordvoerder en de keurigste zang- en muziekstukken werden dien avond ten gehoore gebracht. Er werd voortdurend niets gespaard, om leden naar de maatschappij te lokken. Behalve de letterkundige zittingen en wetenschappelijke voordrachten, werd er, alle Donderdagavonden, koncert gegeven, en met kermisdagen, Vastenavond, Nieuwjaar, enz., hadden er dansfeesten plaats, waarop vooral aan beminnelijke juffers geen gebrek was. Dat het er vroolijk toeging, zou menigeen, hoe oud van jaren nu ook geworden, nog kunnen getuigen. Voordat het liefje van den dans naar hare plaats werd teruggeleid, werd haar gewoonlijk een bloemtuiltje of een pakje lekkere karamellen geschonken, welke daar, op kraampjes, te koop lagen. Bij elke dezer karamellen was een twee- of vierregelig versje ingevouwen, soms zeer vaderlandslievend, maar soms ook wel, zoo half en half, eene liefdeverklaring behelzend. Van die versjes had Conscience er een groot deel geleverd. Het waren op verrena geene meesterstukjes, maar wel echte karamellenverzen. Wij laten er hier eenige van hem volgen, en schrijven ze letterlijk af: Men zal in later eeuw vertellen
Hoe d'eerste vlaamsche karamellen
Verschenen, 't schoon geslacht ten gunst,
Op 't plegtig feest van Tael en Kunst.
| |
[pagina 184]
| |
Ik ben gemaekt ter eer van Vlaendrens grond
Ik stort myn zoet in maegdelyken mond.
Van buiten schoon en zoet van binnen,
Als deze karamel,
Zoo zyn de lieve vlaemsche meisjes,
Men weet het wel.
Van 't kleinste zaed ziet men ook boomen groeijen,
Zoo zal het ook de vlaemsche zaek wel gaen;
Men ziet ze reeds als malsche Linde bloeijen;
Eens zal zy, reuzeneik, voor storm en onweer staen.
Vlaemsche maegden, lievelingen,
Trouw aen 't roemryk vaderland,
Tael en Kunst biedt u dit suiker
Met een broederlyke hand.
'k Ben zoo zoet, dat 'k wel een lachje
Kan doen komen op den mond
Van het liefste vlaemsche meisje.
Jongman, gauw, en deel my rond!
O karamel, gy zyt al wonder zoet!
Maer niet zoo zoet als 't oog van myn beminde;
Ach, jolig zoet, 'k beny' dat g'u bevinde
Op zulken mond die my verdwalen doet!
Omdat ik werd geboren
Op 't feest van Tael en Kunst,
Daerom ook zal ik blyven
Voortaen in ieders gunst.
Myn smaek is verleidend, dit hoeft geen betoog.
Weet gy iets zoo zoet, zeg het toch!
Zoo zoet is my Lenora's oog,
Zoo zoet en zoeter nog.
Gewis, men zal, alleen door karamellen,
De moedertael niet in hare eer herstellen;
Maer smaedt toch niet die hulp, al is zy kleen,
De trage drup holt ook den steen.
Juffer, schenk my uwe gunst,
'k Ben gemaekt voor Tael en Kunst.
Amerika heeft my myn zoet gegeven,
Aen Schelde's boord werd ik zoo opgesmukt,
Ik zal vergaen in 't mondje van de schoone,
Die u bemint en uwe ziel verrukt.
Wie my smaekt zal haest gevoelen,
Welke krachten ik besluit,
Vlaemsche geest zal hem bezielen;
Allen dwaelzin jaeg ik uit!
Haet gy de schand?
Bemint g'uw land?
Schenk dan uw gunst
Aen Tael en Kunst.
Wij denken bij het hier medegedeelde te kunnen volstaan. Behalve Conscience's versjes, werden er nog uit verschillende dichtbundels opgevischt. Prudens Van Duyse leverde er insgelijks, alsook zeker gekend dagbladschrijver, van wien er een paar bladzijden, eigenhandig door hem geschreven, voor ons liggen. Tael en Kunst had in 1852 haar toppunt van bloei bereikt; van dan af hield zij zich hoe langer hoe meer met de politiek bezig, en dit bracht twist en tweedracht tusschen hare leden teweeg, in zooverre dat L. Gerrits, toen die kieswerkingen niet naar zijnen zin werden geleid, met klank zijn ontslag nam en een half dozijn werkende leden meesleepte, welke gezamenlijk het Vlaamsch Gezelschap stichtteden. Conscience zelve, die wenschte buiten de politiek te blijven, kwam nog slechts hoogst zelden naar de vergaderingen, en liet er zich eindelijk in het geheel niet meer zien. Stellig is het, dat het hoofddoel der maatschappij, namelijk de letterkunde en de kunst, voor die politieke bemoeiïngen werd verwaarloosd en ten slotte haren val veroorzaakten. Wij meenen dat zij, in den loop van het jaar 1856, haar al te kortstondig bestaan eindigde: in een briefje van 19 November van dit jaar, noemt de heer Fl. Lysen, een harer laatste voorzitters, haar ‘la ci-devant société Tael en Kunst.’ Onbetwistbaar heeft die maatschappij zeer veel bijgedragen, om den Vlaamschen geest wakker te schudden en onder de burgerij te verspreiden; niettemin werden er lage kerels gevonden, die bij haren val juichten en van blijdschap een Misererelied, in vorm van doodskaart, in druk gaven, vol laster en eerloosheden jegens Conscience en andere voorname bestuurleden der gewezen maatschappij. J. Staes. |
|