Om den ouderlijken winkel van tafereelen, verwen en kunstenaarsgerief te kunnen openhouden, liet de oudste der weezen, Clara Smout, zich aanstonds als kunsthandelares in den Liggere onzer Sint Lucasgilde schrijven. Als bejaarde dochter was zij ook voogdes over den jongen Lucas en zij koos tot medevoogd haren schoonbroeder, den schilder Jacob Herreyns I, den stamvader van een gansch kunstenaarsgeslacht. Ook deze voogden waren van meening, dat de kleine Smout kunstaanleg bezat. Zij deden hem nog dienzelfden winter van 1686 in de leer bij onzen gunstig gekenden zeeschilder Hendrik van Minderhout. Hoe lang de knaap daar ter studie bleef staat niet geboekt. Echter lang genoeg, om zich den trant des meesters eigen te maken.
De veelbelovende kunstenaar was uiterst zwak van lichaamsgestel en leed vroegtijdig aan het flerecijn, welke kwaal hem tot in de handen aantastte. Bij zooveel zwakte en zulk een knellend leed zal hij moeielijk de penseelen hebben behandeld en daarom zullen zijne tafereelen zoo zeldzaam voorkomen. Wij kennen van onzen Lucas Smout maar drie tafereeltjes. Het eene is het genoemde Strand van Scheveningen met zijne visschersschuiten, zijne talrijke figuurtjes, paarden met wagens en rechts in eene batterij onzen teekenenden schilder. De twee andere zijn uitgestald te Schwerin, in de galerij van den groothertog van Mecklenburg. Het zijn insgelijks helder- en bontgekleurde Zeestranden, met bergachtig landschap, flinke figuren en dieren, en vóor de stad, op het stille water, verscheidene vaartuigen. Evenals het Strand van Scheveningen zijn deze beide gewrochten geteekend: L. Smout.
Onze ziekelijke fijnschilder leefde stil en als afgezonderd van de Antwerpsche kunstwereld, waarin wij hem niet eens ontmoetten. Uit oorzaak zijner krankte bleef hij ook jongman. Hij woonde voortdurend bij zijne gemelde zuster Clara, die in den echt trad met den schilder Gonzales Casteels.
Nochtans moet onze arme lijder zich een reisje naar Holland hebben veroorloofd, want het Strand van Scheveningen is stellig naar de natuur gemaald.
Den 3n September 1704 begon Lucas Smout II reeds ernstig aan sterven te denken. Hij verleed dien dag een testament en beval daarin vijftig missen te laten lezen tot lafenisse zijner ziel. Aan de hoofdkerk maakte hij 12 gulden en eene gelijke somme in brood aan zijne arme stadgenooten. Zijnen broeder, den historieschilder Domien Smout, liet hij zijnen vrijfsteen, zijne teekeningen en printen, benevens de helft van een door hem geërfd huisje, de Gouden Bloem, in de Brilstraat. Al het overige schonk hij aan denzelfden Domien en aan zijne zusters Anna Maria Smout, vrouw van Jacob Herreyns I, en Clara Smout, de gade van Gonzales Casteels.
Den 6n April 1713 lag onze een-en-veertigjarige zeeschilder stervend te bed, in zijn aangeduid geboortehuis. Nu verklaarde hij des avonds, met eene stille zinking in de hoofdkerk te willen begraven worden, en hij bestelde vijftig missen van requiem tot lafenis zijner ziel. Domien Smout kreeg nu slechts 100 patakons met den vrijfsteen, de teekeningen en de printen; Anna Maria Smout ontving nog enkel 100 patakons, en verder liet hij zijn gansch vermogen aan Clara Smout, daar deze weduwe was geworden. Wanneer hij die beschikkingen als zijn laatste wil had doen kennen, trachtte onze kunstenaar vruchteloos dit zijn testament met zijne door het flerecijn verkrampte hand te onderteekenen, en stierf. Twee dagen later, den 8n April 1713, werd zijn lijk des avonds begraven binnen de hoofdkerk, in den kelder vóor den altaar van Sinte Barbara.
F. Jos. van den Branden.