levensverhaal gedurig en noodzakelijker wijze gestoord. Wij leeren nu veel dingen over de nabestaanden en over het fortuin van den kunstenaar; wij leeren weinig over den mensch, zijnen aard, zijne denkbeelden.
Een geschiedschrijver der kunst kan die levensbijzonderheden niet opsporen of den schat ervan niet vermeerderen; die taak blijft weggelegd voor opzoekers in archieven. Hij moet hunne ontdekkingen benuttigen, en dit deden de schrijvers der Geschichte der Malerei. Zij geven ons een juist en volledig denkbeeld van wat er in de boeken, in de afzonderlijke bijdragen over deze of gene school, dezen of genen meester te vinden is. Met echt Duitsche vlijt en belezenheid hebben zij alle bronwerken, onverschillig tot welke taal of land zij behooren, benuttigd; zij zijn op de hoogte van de laatste ontdekkingen en vertrouwbare gidsen in dit deel van hun werk.
Zij zelven, en wij met hen, zijn van oordeel dat voor den geschiedschrijver der kunst, de kunst de groote zaak is en de kunstenaar in den schilder boven den mensch staat. In zijne werken vertolkt hij zijne opvattingen van het leven en van het schoone, geeft hij ons zijnen geest en zijne ziel te kennen. Daarom is het hoofdzaak in de eerste plaats de werken te bestudeeren. Schilderijen zien, herzien, en voor de derde en tiende maal onderzoeken, met elkander vergelijken, het onbekende en twijfelachtige toetsen aan het welbekende echte, elk stuk rangschikken in het werk des meesters, elken meester rangschikken in zijne school; de beteekenis van den eenling in zijne omgeving, van de groep in de school, van de school in de wereldkunst te bepalen: ziedaar het hoofdwerk van den kunsthistoricus.
Zij die den weg aan de groote Duitsche school der kunstgeschiedschrijvers gebaand hebben, Waagen en Schnaase, vatten aldus hunne taak op; Woltmann en Woermann, mogen als twee volgelingen van den eerste aanschouwd worden. Evenals de grootste vakgenooten Wilhelm Bode, Springer, Janitschek, Carl Justi, om slechts van de Duitschen en levenden te spreken, waren zij onvermoeibare reizigers, jaar aan jaar, land in land uit trekkende, op zoek naar wat zienswaardigs, ter scherping van eigen oog en vorming van eigen smaak.
Indien het waar is, dat eerst in onzen tijd de critische studie der geschiedenis, gegrond op onderzoek van echte bescheiden, met goeden uitslag is kunnen in zwang komen, omdat allerwege de archieven werden opengesteld, dan is het nog veel meer waar, dat de studie der kunstwerken door het gemak van verkeer eerst in de laatste halve eeuw is mogelijk geworden.
De Geschichte der Malerei is eene rijpe vrucht van dit nieuwe en gezegende tijdperk, eene vrucht van Duitsche geleerdheid, in de eerste plaats, maar eene vrucht ook van den wereldbond, gesloten tusschen alle navorschers van kunstgeschiedenis, alle liefhebbers van het schoone.
Het is ons onmogelijk in bijzonderheden te treden. Waar zouden wij beginnen, waar zouden wij eindigen, indien wij moesten gaan gewagen van de wijze waarop dit of geen deel is behandeld en uitgevoerd? Laat ons enkel zeggen dat aan de schilderkunst der ouden eene veel ruimere plaats is toegekend dan dit tot nu toe in werken van gelijken aard het geval is geweest, dat ook het landschap met bijzondere zorg en kennis is bewerkt, dat geene school is verwaarloosd en dat de Nederlandsche in dit boek de plaats heeft ingenomen, die zij in de laatste tijden meer en meer in de achting en belangstelling der wereld heeft verkregen; dat niet enkel de eigenlijke schilderkunst, maar ook de miniatuurschildering met bevoegdheid en zelfs de graveerkunst in het werk behandeld zijn.
Het zou ons niet moeilijk vallen eenige onnauwkeurigheden aan te stippen in hoofdstukken die handelen over meesters, met wie wij ons meer hoofdzakelijk hebben bezig gehouden. Wij zullen het laten, omdat wij weten dat het het lot is van elken geschiedschrijver der kunst in deze dagen van rustelooze werkzaamheid in het vak, van zoeken en toetsen van vorming en vervorming, alleen de waarheid van heden en niet die van morgen te geven. Wij zijn overtuigd dat de overlevende schrijver even goed als wij weet, dat elke dag zijne vondst en elke ontdekking vermeerdering en vernieuwing van het kapitaal der internationale kennis mede brengt.
De stijl van het werk is zoo genietbaar als men het verwachten mag van een boek, dat feiten en namen en werken met duizendtallen in een altijd betrekkelijk beperkte ruimte te behandelen heeft.
De houten platen, welke ten getale van 710 het werk opluisteren, beantwoorden volkomen aan hun doel, versiering van het boek, verduidelijking van den tekst. De heuschheid van den uitgever stelde ons in staat er in dit nummer eenige staaltjes van mede te deelen.
Een onzer vrienden, professor aan de Gentsche Hoogeschool, sprekende over eene nieuwe uitgaaf van een klassieken schrijver, die pas in Duitschland verschenen was, gaf ons zijne hooge ingenomenheid met het boek te kennen en voegde er niet zonder een zweem van spijt bij:
‘Het ergste van die nieuwe Duitsche uitgaven is, dat zij iemand verplichten het deel zijner bibliotheek, dat over hetzelfde onderwerp handelt, naar den rommelzolder te doen verhuizen.’
Het woord is ook waar voor dit boek; het heeft voor gevolg het naar boven zenden, met groot verlof, van alle vroegere algemeene geschiedenissen der schilderkunst.
Max Rooses.
Natuur en gedachte kunnen niet gescheiden worden, zonder dat de kunst, evenals het leven, vernietigd worde. Ook wanneer een kunstenaar over de stof spreekt, onderverstaat hij steeds de gedachte, zonder dat hij hiervan bewust zij.
Goethe.