Kleuring der Noord-Duitsche houten beeldhouwwerken
De Nieuwe Rotterdamsche Courant bevat de volgende bijdrage, die wij wegens hare belangrijkheid overnemen:
Die steden in Noord-Duitschland, welke inzonderheid om hare zoogenaamde Nedersaksische houtarchitectuur beroemd zijn: Hildesheim, Halberstadt, Brunswijk, Goslar, hebben in de laatste jaren een geheel veranderd aanzien gekregen, doordat men begonnen is, op de oude gebouwen overal weder de oorspronkelijke polychromie te voorschijn te roepen, die in den loop der tijden tengevolge van het weêr of van gebrekkig onderhoud was verdwenen. Het eerst is men hiermede te Hildesheim begonnen in 1882. Toen werd het Triniteits-hospitaal, dagteekenende wat de benedenverdieping betreft uit 1334, met eene zich daarop verheffende houtarchitectuur van 1459, op eene zeer voorzichtige en als het ware aarzelende wijze in kleuren gerestaureerd. Desniettegenstaande behaalde men daarmede reeds zulk een succes, dat van de afbraak van het gebouw, welke ten behoeve der verbreeding van eene straat reeds besloten zaak was, afgezien werd, en andere eigenaars van oude gebouwen het goede voorbeeld begonnen te volgen.
De tweede schrede van belang op dezen weg geschiedde echter eerst na den brand van het wijd en zijd vermaarde Knochenhaueramthaus in 1884. De plannen tot wederopbouw van de door het vuur beschadigde bovenste verdiepingen leidden tot nauwkeurige onderzoekingen over de oorspronkelijke polychromie van het gebouw en deze tot eene consequente, algemeene toepassing der kleuren bij de herstelling van het geheel. De logische noodzakelijkheid hiervan bleek reeds uit de overweging, dat het bruine houtsnijwerk aan de bovenste gedeelten van het slanke gebouw van beneden onmogelijk opgemerkt kon worden, indien het niet door sprekende kleuren op den eveneens donkeren achtergrond uitkwam. En waartoe vervaardigt men met groote kosten houtsnijwerk, indien niet om gezien te worden?
Toch durfden zelfs doorknede kenners van den middeleeuwschen bouwtrant eene geheele beschildering van het gebouw niet aan. Men vreesde, dat het resultaat een al te bont schouwspel zou opleveren. Bij kleine gedeelten werden echter proeven genomen, en toen deze goed uitvielen, werd in den zomer van 1886 het geheel uitgevoerd.
Het gebouw zelf, in 1529 gebouwd, bestaat aan de voorzijde uit acht verdiepingen, van welke vijf telkens voor de lagergelegene uitspringen. De sterke balken dier overkragingen zijn geheel gebeeldhouwd, het vrij krachtige relief verraadt de hand van een bekwamen meester, die in den geest der vroegere renaissance werkte, hoewel hij in vele opzichten nog onder den invloed van den gothischen stijl verkeerde.
Toch kan men vanwege de kolossale hoogte van het gebouw de reliefs niet van de straat onderscheiden. Hiertoe is eene beschildering bepaald noodzakelijk, en wel in de meest gedecideerde tinten: rood en groen, ieder in twee nuances en eene heldere vleeschkleur vormen de hoofdkleuren; de vruchten, bloemen enz., worden geel, de achtergrond blauw geverfd. Over het algemeen hebben de warme tinten de overhand en worden zij in hunne werking voortreffelijk ondersteund door de donkerbruine houtkleur der niet-beschilderde deelen.
Hoe schreeuwend en bont dit alles op het eerste gezicht schijnen moge, de uitkomst heeft reeds thans deze manier van werken gerechtvaardigd. Gebouwen, die van den aanvang af met harmonischer, zachter kleuren beschilderd zijn,