De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Bijdragen tot de geschiedenis van Antwerpen op het einde der XVIIIe eeuw.
| |
[pagina 133]
| |
schattingen bevrijd te zullen wezen, waren vele Belgen die inlijving niet ongenegen. Uit verschillende steden van ons vaderland, ook uit Antwerpen, werden er adressen en smeekschriften naar Parijs gezonden, om op de vereeniging met Frankrijk aan te dringen. In het adres van het hooger middenbestuur van België, leest men: ‘Het gezonde en verlichte deel van het Belgische volk smacht sedert lang naar eene wezenlijke aansluiting bij de Fransche republiek. Deze vereeniging werd meer dan eens gevraagd, en de ontvangst, welke gij, nu twee jaren geleden aan die vraag deedt, ontstak in het hart der Belgen de hoop, den gelukkigen dag voor hen te zien aanbreken, waarop zij met een heilige geestdrift zullen kunnen zeggen: Wij zijn Franschen!’ En moeten bekennen dat dergelijke lafheden met Vlaamsche namen zijn onderteekend, zooals Lambrechts, Metdepenningen, Meyer, enz.! In den loop der maand September 1795 werd er, in de Nationale Conventie, over die vereeniging beraadslaagd. Slechts twee leden, Armand en Lesage, verklaarden er zich tegen en, na verdaagd geweest te zijn, stemde de Vergadering, alvorens de volmacht waarmee zij bekleed was, voor immer neer te leggen, onze inlijving bij Frankrijk. Alzoo waren de Antwerpenaars Fransche burgers geworden, zonder daarom iets minder te worden verdrukt. Het tiende artikel van de niet ten onrechte hoog geroemde Verklaring der rechten van den mensch, zegt duidelijk, dat niemand om zijne godsdienstige denkwijze mocht worden vervolgd, en art. II der wet van 7 Vendémiaire, jaar IV, (29 September 1795) nopens de vrije uitoefening van alle eerediensten, luidde, volgens eene te Antwerpen aangeplakte vertaling, aldus: ‘Die de welke belédigen zullen de voorwerpen van eenen welkdaenigen godsdienst in de plaetse tot zyne uytoefening geschikt, of zyne Ministers in bediening, of doór een openbaere stoornisse zullen onderbreéken de Religieuse Cérémoniën van welkdaenigen anderen godsdienst het zy, zullen gevonnist worden tot eene boete de welke de 500 livres niet zal moogen overtreffen, nog ook niet minder weézen dan 50 livres voór iederen persoon en tot eene gevangenisse de welke de twee jaeren niet zal mogen overtreffen, of niet minder weézen dan van eene maend, zonder nadeel toetebrengen aen de pénen in den strafwetboek vervat, wanneer den aerd van het fyt daer toe kan oorzaek geéven.’ Het blijkt evenwel dat die wetten voor alle godsdiensten, behalve voor den Roomsch-katholieken, waren gemaakt; althans, de pastoors en priesters, zoowel als de kloosterlingen, werden te Antwerpen, door onze zoogezegde vrijmakers, op eene onmenschelijke, zelfs op eene barbaarsche wijze vervolgd. Reeds op 1 September 1796 werden al de kloosters afgeschaft, en slechts een paar weken nadien, begon de uitdrijving van paters en nonnen. Een Franschman, met name Simon Pieter Dargonne, speelde bij die, soms gewelddadige uitdrijvingen, de hoofdrol. Hij was gedurende vele jaren dansmeester geweest; in 1790 vinden wij hem als dusdanig, bij den operaschouwburg van Antwerpen, aangeduid. Na den tweeden inval der sansculotten, had hij zich bij hen aangesloten en, door zijnen dollen ijver, welhaast de plaats van nationalen agent verworven. Hij muntte nu weder zoozeer uit door zijne vervolgingszucht, dat reeds in de maand Januari 1797, al de kloosters waren ontruimd. Zij waren met al hunne bezittingen aangeslagen en tot nationaal domein verklaard; de parochiekerken der stad ondergingen welhaast hetzelfde lot. Wat de priesters en kloostergeestelijken betreft, al degene welke geenen haat aan de koningen wilden zweren, werden als wilde dieren vervolgd, opgejaagd, in de gevangenis gezet, of naar woeste eilanden verbannen, waar de meeste, van ellende en gebrek, als martelaars stierven voor hun geloof. Er werden, onder onze eigene natie, verraders en speurhonden gevonden, om, voor een judasloos, hen bij nacht en ontijd, in hunne woningen te gaan verrassen en aan de beulen over te leveren! En dat alles gebeurde in den naam der vrijheid! Men bepaalde zich niet bij die priesterjachten. Al spoedig vernamen de Antwerpenaars, dat er op 4 Thermidor jaar V, dat is op 22 Juli 1797, des morgens ten 9 ure voor- en ten 2 ure namiddag, een begin zou worden gemaakt met den verkoop van het dusgenoemde ‘Nationael Mobilier,’ van kloosters en kerken. In het plakkaat waren aangekondigd: ‘Allerhande kerk- en altaer-gewaed, als alben, kazuyffels, choor-kappen, ciborie-kelken, boiseéringen, kassen, gestoeltens, Biegt-stoelen, communie-bank en autaeren van marber, twee orgels, predik-stoel, steene en marbere beelden, houte banken, schilderijen, en andere kerkgoederen, ook dry opwindmolens, enz.’ De voorwerpen moesten met ‘klinkend-geld’ worden betaald; die bepaling wordt tot tweemaal toe herhaald in de voorwaarden der verkooping: ‘Zy zal in 't openbaer met ophoogen geschieden, mits comptante betaeling en alleenlyk in metaellike specie. De koopers zullen gehouden zyn, voor en aleer iets wech te voeren, in geldspecie te betaelen.’ Onze Fransche geldwolven waren dus hoegenaamd niet belust op hun eigen muntpapier, hetwelk zij aan hunne talrijke slachtoffers, onder velerlei bedreigingen, in de handen hadden gestopt. In Frankrijk zelve was de waarde der assignaten, op dit tijdstip, bijna tot nul vervallen, en dit laat zich verklaren. Te Parijs waren er niet voor millioenen, maar voor milliards livres in omloop gebracht; doch hoe meer er werden uitgegeven, des te minder werden zij gewild. In de maand December 1795, toen de Raad der Vijf honderd pas in werking was getreden, eischte het uitvoerend bewind, van de gegoede burgerij, eene leening van 600 millioen livres, in klinkend geld, en er was bij bepaald, dat de assignaten, in die leening niet zouden ontvangen worden, dan voor 1/100 hunner volle waarde. | |
[pagina 134]
| |
Reeds destijds gold een gouden Louis, ter beurze, 3.050 livres in assignaten, en het volgende jaar was hij er 8,600 waard! Voor één pond boter vroeg men 200 livres, in assignaten wel te verstaan; voor een pond vleesch 150 tot 180, voor een paar schoenen 600, voor een frak of kleed 7 tot 8,000, enz. Wat België betreft, in een besluit van het hooger middenbestuur, uitgevaardigd op 25 Prairial jaar III, (13 Juni 1795), zien wij, dat de waarde der assignaten, van dien datum af, op een twintigste was bepaald, en dat de wettige koers voortaan alle veertien dagen zou worden vastgesteld. Men heeft berekend, dat er in het geheel, van 1 Augustus 1790, toen zij voor de eerste maal werden gedrukt, tot den 19n Februari 1796, wanneer de stempels en drukplaten, te Parijs, op het Vendòmeplein, in het openbaar werden vernietigd, voor 45 milliards 578 millioen livres, aan assignaten werden verspreid, zonder de valsche, welke insgelijks bij milliards moeten worden geteld. Ondanks de algemeen erkende onwaarde van dit papieren geld, mochten er, bij de snel op elkander volgende verkoopingen der aangeslagen grondgoederen van kerken, kloosters, adellijke familiën, gilden, enz., voor een groot deel van den verkoopprijs, assignaten aan pari in betaling worden gegeven, ofwel territoriale mandaten, waarin zij later, voor het dertigste hunner waarde, waren omgezet. Die mandaten werden, door het publiek, evenmin gewild; de aankoopers van ‘zwart goed’ maakten er ruimschoots, ten hunnen voordeele, gebruik van. De eerste verkooping van kerkmeubelen had in het Predikheerenklooster plaats, op Zaterdag, 22 Juli 1797, des morgens ten 10 ure, door den notaris J. Ballieu, bijgestaan door den deurwaarder A. Le Chauguette en den commissaris J.J. Verbelen. De uitgestrekte kloostergebouwen met de kerk en de hoven, waren op 3 Mei te voren, openbaar te koop geveild en ingekocht door den prior C.J. Peltiers, voor 320,000 livres. De nu te koop gestelde goederen waren in een en veertig loten verdeeld, welke gezamenlijk 1217 gulden opbrachten. Wij laten hier de opgave met de opbrengst der voornaamste koopen volgen, en schrijven de namen der koopers, uit de processen-verbaal, letterlijk af: Vijf alben en een klein stuk linnen, aan burger Schepens, voor 6 gulden, 10 stuivers. Tien kazuivels met hunne versiersels, aan denzelfde, voor 20 gulden. Twee groote en zes kleine geel koperen kandelaars, aan burgers Andriessen, voor 7 gulden, 10 stuivers. Elf biechtstoelen met de beschotten, banken, enz., aan burger Frère, voor 100 gulden. De predikstoel, aan J. van Hencxthoven, zoon, voor 35 gl. Het groot orgel met de toebehoorten, aan Schepens, voor 100 gulden. Elf steenen beelden, de apostelen verbeeldende, aan J. van Hencxthoven, voor 11 gulden. Vier offerblokken, aan burger Frère, voor 10 gulden. Het altaar van den naam Jesus, in zwart en wit marmer, met drie houten kandelaars, enz., aan van Hencxthoven, voor 50 gulden. Het wit en grijs marmeren altaar van den Rozenkrans, aan denzelfde, voor 100 gulden. Vier marmeren communiebanken, aan Frère, 50 gulden. Elf slechte lijsten en negentien schilderijen, aan van Hencxthoven, 10 gulden, 10 stuivers. Het klein orgel in het koor, vijf oude stoelen, koorlessenaar en kas, aan Frère, 200 gulden. Het groot altaar, in marmer van verschillende kleur met de toebehoorten, tien houten kandelaars, en voorhangsel met blad, drie marmeren graven met zes figuren, marmeren leuningen, enz., aan J. van Hencxthoven, 250 gulden. De beschotten der bibliotheek, drie tafels, vijf stoelen, twee lessenaars, en eene groote schilderij, aan burger Peltiers, 25 gulden. Eene groote schilderij, nabij de eetzaal, aan Schepens, 1 gulden, 10 stuivers. Vele koopers waren er bij de veiling niet aanwezig, want in het proces-verbaal worden geene andere namen dan de hooger genoemden vermeld. J. van Hencxthoven en de eerw. heer Peltiers, prior der Predikheeren, hadden voor rekening van het klooster gekocht. Op Zaterdag, 26 Augustus, in den voormiddag, gingen dezelfde ambtenaars, in de St.-Michielsabdij, over tot de verkooping der voorwerpen, herkomstig uit de St-Bernaardsabdij, het alles verdeeld in 78 loten. Zeven en dertig kazuivels, in zeven loten verdeeld, werden aan burger Gobiort, woonachtig te Brussel, toegewezen, voor 33 gulden, 10 stuivers. Negentien kazuivels, aan burger C. van Ekeren, woonachtig in Holland, voor 16 gulden. Elf schilderijen en twee lijsten, aan burger Dierckx, woonachtig te Antwerpen, Klapdorp, voor 2 gl., 10 stuivers. Tien geschilderde houten figuren, aan Wuyls, 2 gulden. Elf kleine en groote schilderijen, aan van Ekeren, 9 gl. Veertien schilderijen, aan Koninck, voor 5 gulden. Twaalf slechte schilderijen met gebroken lijsten, aan Jouval, voor 1 gl., 15 stuivers. Vier en twintig groote en kleine schilderijen, met en zonder lijsten, aan van Ekeren, voor 7 gl., 15 stuivers. Twee groote schilderijen, aan burger Assasine, voor 35 gl. Nog andere voorwerpen werden aangekocht door Adnet, Akermans, Gobiert, Bellottey, Bautemans, Lambert, Tanasi, Choquet (van Brussel), Berteaux en Pierre. De geheele opbrengst der verkooping bedroeg 1087 gulden, 13 st. Vervolgens werd er overgegaan tot de verkooping der kerkmeubelen van de St.-Michielsabdij. Deze vermaarde abdij, met al hare afhankelijkheden, het prinsenhof, brouwerij, voorhoven en magazijnen, was op 29 April 1797, toegewezen aan burger Asseline, voor rekening van J.B. Paulée, koopman te Parijs, voor 1,100,000 | |
[pagina 135]
| |
livres. De nu te veilen voorwerpen waren in 161 loten verdeeld. Negen altaarvoorhangsels, aan Monteyremar, voor 21 gulden 8 stuivers. Zestien alben, aan Berteaux, voor 51 gulden 10 stuivers. Zeven en twintig kazuivels en zeven koorkleederen, aan burger Molyn, in verschillende loten, voor 57 gulden. Vier groote schilderijen, aan Jouval, voor 4 gl. De predikstoel, aan Molyn, voor 20 gl. Elf beelden der apostelen, in albast, aan denzelfde voor 25 gl. Een altaar in wit en zwart marmer, aan denzelfde, 60 gl. Vijf marmeren altaren, aan denzelfde, voor 68 gl. Twee grafsteenen van J. van den Berg en M. Wesenbeeck, verbeeldende Mater dolorosa en St.-Joseph, aan denzelfde, voor 2 gl. Het gestoelte in het koor, aan denzelfde, voor 40 gl. Het oxaal met de leuning en den trap, aan denzelfde, voor 20 gl. Het orgel, aan denzelfde, voor 140 gl. Het groot marmeren altaar, aan denzelfde, voor 150 gl. Drie marmeren wijwatervaten, aan denzelfde, voor 1 gl. 10 stuivers. Ten 6 1/2 ure des namiddags werd de veiling gestaakt, en op Maandag 28 Augustus, des morgens ten 10 ure voortgezet. Dertien slechte schilderijen, aan van Ekeren, voor 2 gl. Een houten figuur, aan van Beveren, voor 10 stuivers. Een houten altaar, aan denzelfde, voor 2 gl. Vier groote schilderijen, aan Dirickx, voor 12 gl. Eene groote schilderij, aan van Beveren, voor 2 gl. Een marmeren altaar, aan van Beveren, voor 9 gl. 10 st. Nog andere voorwerpen werden gekocht door de burgers Adnet, Hoeger, Dutenque, Asseline, Gobiart en Hocque. De gezamenlijke opbrengst was 1355 gulden 14 stuivers. Denzelfden dag, 28 Augustus, ten 3 ure des namiddags, ging men over tot de veiling der meubilaire voorwerpen van het St.-Salvatorsklooster (Pieter-Potsabdij), te zamen 40 loten. De gebouwen met den hof waren, op 17 Juli te voren, in openbare veiling, toegewezen aan M. Desmaretz, van Mechelen, voor 61,100 livres. Twee kazuivels en verscheidene stoolen, aan van Ekeren, voor 4 gl. 10 st. Zes schilderijen, aan burger Adnet, voor 3 gl. Twee slechte schilderijen, een doosje en eenige kleine planken, aan van Ekeren, voor 1 gl. 4 st. Een geschilderd altaar, met twee reliquikassen bezijden, en voettrede, aan denzelfde, voor 18 gl. Drie biechtstoelen met de beschotten en voettreden, aan Dirickx, voor 34 gulden. De predikstoel, aan van Ekeren, voor 9 gl. 10 st. Een klein orgel met de leuning, aan de weduwe Demarais, voor 86 gl. Twee geschilderde altaren met de twee marmeren pilaren bezijden, aan van Ekeren, voor 25 gl. Het gestoelte met de beschotten, dubbele deur, en twee muzieklessenaars, aan denzelfde, voor 11 gl. Het groot marmeren altaar, met twee grafsteenen bezijden, aan de weduwe Demarais, voor 52 gulden. Drie schilderijen, aan Gobiart, voor 1 gl. 10 st. Drie schilderijen, aan Koekenberg, voor 2 gl. 10 st. Andere voorwerpen werden gekocht door Jouvet, Sebarie en Blavière. De geheele opbrengst was 422 gulden 12 st. Op Dinsdag, 29 Augustus, had de veiling van dergelijke voorwerpen, in het Minderbroederklooster plaats, des voormiddags ten 10 ure. Er waren 90 loten. Vier priesterhemden met kant, een communiedoek en vier kleine stukken linnen, aan Gobiart, voor 11 gulden. Vier alben, drie kazuivels, eene koorkap met de versiersels, aan denzelfde, 25 gl. Zes kazuivels en eene koorkap, aan van Ekeren, 17 gl. 10 st. Twee kazuivels, een zwart en een wit, aan Dillis, 9 gl. 15 st. Zestien steenen beelden van verschillende heiligen, aan Auwers, 51 gl. De predikstoel, aan Dillis, 49 gl. 15 st. Twaalf schilderijen, aan denzelfde, 12 gl. Een marmeren altaar, met de figuren er boven, en twee grafsteenen met figuren bezijden het altaar, het eene verbeeldde Maria-Anna, het andere Franciscus Lopez, aan denzelfde, 40 gl. 15 st. Het marmeren altaar van de H. Maria, aan denzelfde, 50 gl. Een marmeren grafsteen van J.F. van der Elst, aan denzelfde, 6 gl. Eene communiebank en een geschilderd houten altaar, aan Dillis, 33 gl. 5 st. Een marmeren grafsteen, verbeeldende de H. Maagd, aan Bincken, 13 gl. Een marmeren altaar, aan Gobiart, 50 gl. Een marmeren grafsteen van Jacobus le Roi, en een ander kleine grafsteen bezijden, aan Trouvemar, 2 gl. Het gestoelte en zes koorlessenaars, aan Dillis, 150 gl. Een grafsteen in de kapel rechts, aan burger Siboin, 2 gl. Twee groote marmeren deuren, bezijden het groot altaar, aan Heuvemans, 13 gl. Het groot marmeren altaar niet de twee grafsteenen bezijden, aan Dillis, 125 gl. Twee marmeren grafsteenen van Perez, aan Trouveniar, 2 gl. Eene groote schilderij, in de kapel achter hel hoog altaar, aan Dillis, 40 gl. Het orgel met de toebehoorten, aan Gobiart, 150 gl. Twaalf schilderijen, aan Dillis, 2 gl. Een blauw steenen engelenbeeld, aan Schraken, 4 gl. Vier en twintig schilderijen, aan denzelfde, 4 gl. | |
[pagina 136]
| |
De overige loten werden gekocht door de burgers Auwers, Lauwers, Adnet, Boutemans, Vermeiren, Koekenberg en Verschueren. De gezamenlijke opbrengst beliep 1708 gulden 19 stuivers. Dit klooster bleef in bet bezit van het nationaal domein. Bij de veiling in het Kapucijnerklooster, welke in den voormiddag van Woensdag, 30 Augustus, plaats greep, waren zeer weinig koopers opgekomen; wij vinden er slechts drie in het proces-verbaal vermeld: Soufflet, Gobiart en Adnet. Vijf alben en kleine stukken linnen, aan Soufflet, voor 12 gl. 5 st. Vijf kazuivels en stoolen, aan Gobiart, 7 gl. Het portaal in de kerk, aan Soufflet, 22 gl. De predikstoel met vier banken, aan denzelfde, 11 gl. 5 st. Vijf altaren in geschilderd hout, aan denzelfde, 126 gl. De 27 loten brachten te zamen 290 gulden 5 stuivers op. Het Kapucijnerklooster, met de kerk en den hof, werden op 4 December 1797, toegewezen aan J. de Roy, koopman te Brussel, voor 320,000 livres. Des namiddags ging men over tot de verkooping in het klooster der paters Miniemen. Er waren slechts 30 loten. Tien alben, aan burger Koekenberg, voor 18 gl. 5 st. Acht kazuivels en stoolen, aan Verhesen, 9 gl. 10 st. De predikstoel, aan van Ekeren, 9 gl. Een klein geschilderd houten altaar met het tabernakel, vier houten kandelaars en eene schilderij, aan Chocquet, 3 gl. Een ander klein altaar met tabernakel, aan Schaken, 6 gl. Het tabernakel van het groot altaar, aan van Ekeren, 102 gl. Het groot altaar, in geschilderd hout, de twee deuren bezijden en drie gordijnen, aan Koekenberg, 20 gl. Het orgel met de toebehoorten, aan Adnet, 50 gl. Eene groote schilderij in de kapittelkamer, aan denzelfde, 3 gl. Eene groote schilderij, drie bidbanken, eene tafel en een pers, aan Boret, 6 gl., 10 st. De overige koopers waren Hoytens, Goubiart, Schraken en Hoekens. De opbrengst bedroeg 494 gulden 9 stuivers. Het klooster met de kerk werden, op 14 Maart 1798, aan burger Bouchart verkocht, voor 720,000 livres. Op Vrijdag 1 September was het de beurt aan het Beggaardenklooster. Er waren 51 loten. Eene groote en acht kleine schilderijen, aan Steenecruys, voor 14 gulden, 10 stuivers. De predikstoel, aan Hoefnagels, 20 gl. 10 st. Vier marmeren altaren, waarvan een met schilderij, aan Steenecruys, 120 gl. 10 st. Het orgel, aan Gobiart, 90 gl. Het groot altaar in geschilderd hout, aan Soufflet, 10 gl. Vier en twintig kazuivels, aan denzelfde, 48 gl. Vijf idem, met stoolen en koorkap, aan Koekenberg, 61 gl. Zeven schilderijen, aan Adnet, 3 gl. 15 st. Elf idem, aan Koekenberg, 4 gl. 4 st. Eene kas, twee tafels en een beddebak, aan Buret, 5 gl. Andere koopers vinden wij in het proces-verbaal niet vermeld. De geheele opbrengst bedroeg 613 gulden 4 st. Den 19n October 1797 werd het klooster, met den hof en de kerk, voor 115,500 livres verkocht, aan burger Gillet, voor rekening van M. Le Coulteux, een Franschman, verblijf houdende in den Gouden Leeuw, Kammenstraat. Op 1 October hield men verkooping in het klooster der paters Augustijnen, hetwelk met kerk en hof, op 18 April te voren, in openbare veiling was toegewezen aan M. de Vinck, te Parijs, voor 107,000 livres. De verschillende kerkgoederen waren in 52 loten verdeeld. Eene schilderij, drie kassen, acht lijsten en een wijwaterkwispel, aan burger Voguet, 1 gl. 4 st. Twee groote en twee kleine schilderijen, aan denzelde, 7 gl. Twee marmeren altaren, ter rechter en linker zijde, aan denzelfde, 20 gl. Het hoog altaar, in geschilderd hout, met het tabernakel en de trede, aan denzelfde, 25 gl. Het orgel, aan denzelfde, 14 gl. Zestien schilderijen in den middenbeuk, aan denzelfde, 24 gl. De predikstoel, aan denzelfde, 3 gl. Zes kleine schilderijen met een kruisvoet, een houten beeld, eene deur en eenige planken, aan denzelfde, 14 gl. De bibliotheekkassen met eene groote en vier kleine schilderijen, aan Jouval, 15 gl. De overige koopers waren Pape, Adnet en Hagens. De gezamelijke opbrengst was 302 gulden 13 stuivers. Het klooster der Lieve-Vrouwebroeders, of Kleine Karmelieten, was, op 18 April 1797, met de kerk en den hof, verkocht aan de Coster, van Gent, voor 126,000 livres. De veiling der kerkmeubelen had op Maandag 4 September plaats; er waren slechts 36 loten. Vijf alben, zes altaardoeken en vijf kazuivels met stoolen, aan Studer, 35 gl. 10 st. Negen schilderijen, aan Gobiart, 13 gl. Deze twee koopers kochten ook al de overige voorwerpen. De gezamenlijke opbrengst beliep 113 gulden 18 stuivers. In het klooster der Spaansche Theresianen had de veiling denzelfden dag plaats. Dit klooster, met de kerk en den hof, was op 17 Juli te voren, door M. de Wachter, voor 102,600 livres, ingekocht, voor rekening der kloosterzusters. De kerkmeubelen, in 14 loten verdeeld, en waartusschen zich zes schilderijen bevonden, werden allen door denzelfden persoon, voor 59 gulden, ingekocht. Ook nog dienzelfden dag werden, in het Kapucynerklooster, de overige voorwerpen verkocht, welke bij de eerste veiling niet waren geschat geweest. Er waren nu nog 29 loten. Zestien schilderijen, in drie loten verdeeld, aan van Gils, voor 14 gulden. De predikstoel met de communiebank, aan denzelfde, 9 gl. | |
[pagina 137]
| |
Een altaar in geschilderd hout, met schilderij en twee figuren bezijden het altaar, aan denzelfde, 6 gl. Het hoogaltaar met blauw marmeren blad, en de groote schilderij met nog eene kleine bezijden, aan denzelfden van Gils, 36 gl. Het tabernakel van dit altaar, omzet met rood fluweel en gouden galon, aan Gobiart, 51 gl. Een klein houten altaar en 19 stuks marmer van een ander altaar voortkomstig, aan Adnet, 9 gl. 10 st. Deze drie personen kochten ook de overige voorwerpen; in het proces-verbaal vinden wij geene andere namen opgegeven. De opbrengst van die tweede verkooping, in het Kapucynerklooster, beliep 25 gulden 10 stuivers. De verdere verkoopingen van kerk- en kloostergoederen werden nu voor geruimen tijd opgeschorst. De afgeloopen veilingen, hadden, volgens de processen-verbaal, gezamenlijk 7928 gulden 2 stuivers opgebracht; maar nauwkeurig opnieuw opgeteld, bedroeg die som slechts 7915 gulden 17 stuivers. (Wordt voortgezet.) J. Staes. |
|