De heer Slingeneyer in de kamer van volksvertegenwoordigers
Tijdens de bespreking van het budget van Binnenlandsche Zaken, heeft de heer Slingeneyer, zooals hij reeds verscheiden jaren achter elkander deed, het woord gevoerd over de plichten van den Staat jegens de kunst. Ditmaal riep hij de aandacht der Kamer in op de bouwkunde.
Hij deed vooreerst uitkomen, dat het verkeerd handelen is, in het oprichten van openbare gebouwen, vreemde kunst tot voorbeeld te nemen, in plaats van te rade te gaan bij onze Vlaamsche meesters, die, inzonderheid uit het tijdperk der Renaissance, ons zulke prachtige werken hebben nagelaten.
Daarna handelde hij over het bewaren der gebouwen, belangrijk onder het oogpunt der kunst. Hij herinnerde nog eens welke betreurenswaardige sloopingen wij, in de laatste jaren, hebben zien gebeuren en haalde voor Antwerpen het slechten van de stadspoorten en van den Blauwen Toren aan. Hij deed uitkomen, dat verscheidene onzer merkwaardigste gebouwen herstelling noodig hebben om niet in puin te vervallen. Ditmaal haalde hij voor Antwerpen O.-L.-V. toren aan en deelde mede, dat een Engelsche bouwmeester hem gezegd had, dat een dezer dagen de spits van onzen toren op het Groen Kerkhof zal neertuimelen. Wij gelooven, dat spreker door zijne Engelsche kennis is beet genomen. Hij beval ook voor het optrekken der openbare gebouwen de Belgische bouwstoffen en voor hunne versiering de voortbrengsels der Belgische nijverheid aan, als daar zijn de tapijten van Bracquenié en de gebakken steenen van Boch.
De heer Slingeneyer behaalde levendigen bijval en deze uitte zich op de degelijkste wijze, toen de Kamer een bijzonder crediet van 100.000 franks stemde voor onderhoud en herstelling der openbare gebouwen.