Tentoonstelling van Grieksch-Egyptische geschilderde portretten
De heer Theodor Graf stelde dezer dagen te Brussel, in een der zalen van het modern Museum, zijne verzameling van Egyptisch-Grieksche portretten ten toon, die hij met veel bijval reeds te Berlijn en te Munchen voor het publiek toegankelijk had gemaakt. Ook te Brussel wekte deze tentoonstelling nieuwsgierigheid en bewondering in ongemeene mate.
De portretten zijn geschilderd op dunne langwerpige plankjes van cederhout, ongeveer een halven meter hoog. Die plankjes werden in de windsels gevat, welke de mummiën inbunselden. Zij bedekten het aangezicht van den doode, wiens trekken zij weergeven. In de houten kist, waarin de mummie werd neergelegd, bevond zich vlak boven het hoofd een luik, dat kon opengeslagen worden en aan de familie aldus toeliet het geschilderd conterfeitsel van den afgestorvene te zien.
In vroeger eeuwen werden de grafplaatsen der oude Egyptenaren meest alle door dieven verwoest en geplunderd. Deze namen de voorwerpen van edel metaal mede, welke zij ontdekten en wierpen de beschilderde plankjes als van geender waarde weg. Het droge woestijnzand bewaarde de portretten wonderwel eeuwen lang. En zoo komt het, dat te Rubaijat, ongeveer drie mijlen ten noordoosten van Faijum, de oude hoofdstad der provincie van denzelfden naam, het honderdtal portretten werden gevonden, die hier ten toon gesteld zijn.
De schildering is in was- en waterverw uitgevoerd, en geeft door den band het hoofd met hals en schouders te zien, alsook de kleeding, welke de borst bedekt. De afgebeelden zijn voor het overgroote deel mannen en vrouwen van Griekschen stam, enkele Egyptenaren loopen er tusschen: de mannen met kroeskoppen en lichten vlokkigen baard, de vrouwen met zeer verschillenden haartooi, allen met wijd geopende oogen, die den bezoeker aan- en nastaren; enkele met lachende of bewogen gelaattrekken; de meeste zeer eenvoudig van techniek, de beste van verfijnde penseeling. De meeste zijn in den bloei der jaren, enkele in gevorderden ouderdom, een in de kinderjaren voorgesteld.
De werken geven den besten dunk van de gevatheid der Grieksche kunstenaren, om levende personen natuurtrouw weer te geven. Dat wij hier voortbrengsels van Grieksche kunst te zien krijgen, lijdt geen oogenblik twijfel. De Egyptische beschaving in de eerste eeuwen na Christus' geboorte, uit welk tijdperk de gevonden schilderingen dagteekenen, was geheel door de Grieksche vervangen, en van de hieratische geijkte patronen van oud Egypte vinden wij hier niets weder. Dat deze portretten naar de natuur geschilderd zijn, is even onbetwistbaar.
Uit het oogpunt der kunst zijn deze conterfeitsels dus zeer belangrijk; zij toonen ons hoe degelijk de Grieken de schilderkunst uitoefenden, zij zijn de eenige bemaalde paneelen, de eenige naar het leven vervaardigde schilderingen, welke uit de Grieksche oudheid tot ons gekomen zijn.
Zij leveren stof tot een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis der schilderkunst.
M.R.
Hoemeer de mensch ziet, des te aanzienlijker worden zijne kennissen. Uit boeken leert men steeds maar de helft.
Julius Stinde.