Tentoonstelling Farasyn.
Edgard Farasyn, stelde dezer dagen een vijftigtal zijner schilderijen ten toon, in de zaal Verlat.
Eene kleine helft ervan waren stukken van geringen omvang, afgewerkte studiën van een figuur of een natuurgezicht; de meesten waren stukken behoorende tot de genre-schildering. Opmerkelijk is het, ook bij dezen schilder, hoe er eene neiging bestaat bij onze jongste en beste kunstenaars, de vakken te versmelten en hoe meer en meer landschapschilders figuren in hunne zichten, en figuurschilders landschap in hunne tafereelen brengen.
Farasyn voelt zich in zijne jongste werken aangetrokken tot het zeestrand; daar plaatste hij het grootste deel der tafereelen die hij ten foon stelde. Garnaalvisschers, die 's morgens naar hunnen arbeid gaan of die er 's avonds van terugkeeren; visschers te voet, visschers te paard, kinderen die in het water plonsen en spelen, zijn blijkbaar gedurende een seizoen de onderwerpen zijner voorkeur geweest.
Hij heeft den invloed der zee weergegeven, zooals wij hem allen hebben gevoeld, den overweldigenden indruk der grenzelooze ruimte, die den mensch klein maakt, de afmattende drukking der lucht, die hem loom maakt. Tegen den glansenden hemel, geheel licht, geheel blankheid, worden de figuren nog slechts vlekken, en krijgt de lijn overwegend belang. De mensch schemert weg, de natuur blijft. Die gewaarwording is in Farasyn's doeken uitstekend weergegeven, de gelegenheid heeft den figuurschilder tot natuurschilder gemaakt.
Farasyn houdt van eenvoudige menschen, van argelooze kinderen. In zijne Landverhuizers, is op gelukkige wijze de weemoed en de ellende van den oudere van jaren met de onbezorgdheid der kleinen weergegeven. In zijne Fatsers, schatert de pret der ontsnapte jeugd. Dit alles is leven in vollen eenvoud en volle oprechtheid gezien en weergegeven, met liefde voor onverbloemde en oog voor schilderachtige waarheid.
Het verblijf aan den zeekant schijnt ons den jongen schilder goed te hebben gedaan onder het oogpunt der kleur. Deze had vroeger nog wel wat dof grijs of bruinachtigs; het grijze is niet geheel verdwenen; het is soms wat verblauwd, maar door den band verfijnd. Daar waar het volle licht zijne personages omgeeft, zooals in de Fatsers, weet hij natuur en figuur met eene volheid van klaarte en een overvloed van lucht weer te geven, die inderdaad bewonderenswaardig zijn.
In Farasyn begroeten wij alweer een Antwerpschen jongen, die ontdekt heeft dat Antwerpen eene zeehaven, en de Schelde een stroom is, en dat zeeën en stroomen, zeelieden en strandbewoners schilderachtige zaken en menschen zijn. Die ontdekking heeft ook hem geluk gebracht.
M.R.