kring der Dames-schilderessen (Cercle des Femmes-peintres), eene eerste tentoonstelling op til had. ‘Kijk, zei ik zoo bij mezelven, zou dat ook een verschijnsel der beruchte ontvoogding zijn.’
‘'t Is dien dames niet genoeg, in huis de wet te stellen.’
of zich heel onschuldig en verdoken voor 't oog der booze wereld te vermeien in 't bederven van doek en 't vermorsen van kleur en olie; zij moeten er mee voor den dag, en nog wel onder vorm van Cercle. Die dames roepen dus 't oordeel van 't publiek in, ik ging haast schrijven: dagen het uit.
Vriend, ge aanziet mij toch wel als een brokstuk publiek, niet waar, en acht me dan ook gerechtigd tot het strijken van een oordeel. Indien dit nu niet heel zacht is, zult ge mij daarom echter niet van vrouwenhaat en andere leelijke dingen betichten, hoop ik; - ik zal 't al erg genoeg te verantwoorden hebben tegenover de dames zelven!
Wat er ook van zij: ik ging de tentoonstelling herhaaldelijk bezoeken; ik zeg, herhaaldelijk: immers de eerste indruk was, zooals ik voorzien had.... blauwkouserig. (Heeren taalzifters houdt me, bid ik u, dit neologism ten goede). Ik vreesde onder den invloed van vooringenomenheid, slecht humeur, gebrekkig licht of zoo iets gestaan te hebben. Ik heb mijn uiterste best gedaan en geene moeite gespaard, om een rechtvaardig oordeel te kunnen vellen, en nu beken ik het met spijt - voor de dames - mijn eerste, mijne niet gunstige zinswijze voelde ik telkens versterken.
De onderwerpen, door al die dames - gemedailleerde en gediplomeerde inkluis - hadden weinig of niets om 't lijf. Zoo iets als vrouwelijke suikerwaterpoezie: bloemen en nog bloemen. Deze op honderd manieren, mooierig, jufferachtig geschikt; een jammerlijk koketteeren met die lieve kinderen der natuur. Ze zagen er zóó popperig, opgezet, gekleed uit; ze hadden Fransche beschavingsmanieren, en schenen me van enkel verwaande gemaaktheid pruilmondjes te trekken. Och arme!
De teekening stijf, slank, samaarvormig, steedsch, miezer: een beweenlijk tooneel van ontstentenis aller malschheid in vorm, aller bevallige levendigheid; - en dat voor bloemen!
De kleur porceleinachtig en vooral overdreven, - dus valsch. Al die dingetjes waren toch zoo gelikt, geliefkoosd, gekoesterd en getroeteld, dat ze er neuswijs en bleekneuzig uitzagen, als 't eenig zoontje van de mevrouw uit Beets' Camera Obscura.
In een woord: Treurig!
***
Daar zijn tal van vrouwelijke kunstenaressen wier roem algemeen erkend is, zelfs als axioma geldt. Heeft slechtbegrepen ‘eerbied voor de vrouw,’ in 't ontstaan en 't verspreiden der reputaties geen merkelijk aandeel gehad? Mijns inziens, ja. Ik houd het ervoor, dat de vrouw van natuurwege minder geschikt is voor 't beoefenen der plastische kunsten. In haar opvatting, zoowel als in de uitvoering, behoudt ze altijd iets, dat haar afzondert van 't algemeen menschelijke; immer hapert iets aan hare gewrochten, en voor de beste harer scheppingen luidt regelmatig 't besluit: ‘Zeer schoon, maar toch.....’
Ik geloof, dat de dames onzer eeuw enkel op den inval gekomen zijn te schilderen, te boetseeren, enz., omdat de duivel der verveling haar op de hielen zat. Huisvrouw en moeder te zijn, scheen haar minder toe te lachen, en na gerekt geeuwen hebben ze stift en penseel ter hand gaan nemen, en de kunst..... mishandeld.
Alles bijeengenomen, hoor ik nog liever van overgevoelige Eva's, die wintersokjes breien voor negerkinders, dan van.... blauwkousen, die 't verhevenste in 's menschen geest - het kunstgevoel - tot tijdverdrijf verknoeien, en de Vestaal uit den tempel der geniale scheppingen 'n ‘tournure’ willen aanbinden.
Ik reik u de hand der vriendschap.
Jan Dwars.