2. - Peeter Breughel de oude.
Ortelius zelf schreef over dien kunstenaar het volgende in zijn album:
Dijs Manibus Sacrum.
Petrvm brvgelivm pictorem fuisse sui saeculi absolutissimum, nemo nisi inuidus, aemulus, aut eius artis ignarus, unquam negabit. Sed quod nobis medio aetatis flore abreptus sit, an hoc Morti, quod fortasse eum, ob insignem artis peritiam, quam in eo viro obseruauerat, aetate provectiorem duxerat; au Naturae potius, quod eius artificiosa ingeniosaque imitatione, sui contemptum uerebatur, imputauero; non facile dixerim.
Amici memorae,
Abrahamvs ortelivs
lvgens, consecrab.
Eupompus pictor interrogans quem sequeretur
antecedentium, demonstrata hominum multitudine,
dixisse fertur, Naturam ipsam imitandam esse,
non artificem. Congruit nostro Brugelio
hoc, cuius picturas ego minime artificiosas, at
naturales appellare soleam, neque eum optimum
pictorum, at naturam pictorum vere dixerim.
Dignum itaque iudico, quem omnes imitentur.
Multa pinxit hic Brugelius, quae pingi non possunt, quod Plinius de Apelle: in omnibus eius operibus intelligitur plus semper quam pingitur. Idem de Timarcho. Eunapius in Iamblicho: Pictores qui formosulos in aetatis flore constitutos dum pingunt voluntque picturis lenocinium quoddam et gratiam de suo adijcere totam depravant representatam effigiem, sic ut et ab exemplari proposito pariter et à vera forma aberrant. Ab hac labe purus noster Brugelius.
(Dat Petrus Breughel de volmaakste schilder zijner eeuw was, zal niemand, ten zij een benijder, een mededinger, of een vreemdeling in de kunst, ooit betwisten. Maar dat zulk een man in den bloei zijner jaren ons ontrukt werd, het zou mij moeilijk vallen te zeggen of ik dit moet toewijten aan den Dood, die, hem zoo behendig in zijne kunst ziende, hem meer gevorderd in jaren waande; dan wel aan de Natuur, die vreesde, dat zij zou veronachtzaamd worden nu hij haar zoo kunstig en behendig nabootste.
Aan de nagedachtenis van zijnen vriend werd dit door Abraham Ortelius rouwend gewijd.
Men zegt dat Eupompus, door een schilder gevraagd wien hij zou navolgen, ingezien de groote menigte der menschen, antwoordde, dat de natuur en niet een kunstenaar moet nagevolgd worden. Dit is ook toepasselijk op onzen Breughel, wiens schilderingen ik zeer weinig kunstig, maar wel natuurlijk pleeg te noemen en dien ik niet den besten der schilders, maar de natuur der schilders zou heeten. Daarom acht ik hem waardig door iedereen nagevolgd te worden.
Deze Brenghel schilderde veel wat niet kan geschilderd worden, evenals Plinius getuigt, dat in Apelles' werken altijd meer gevonden wordt dan hetgeen er in geschilderd is. Zoo ook spreekt dezelfde schrijver van Timarchus. Eunapius zegt in zijn Jamblichus: De schilders, die schoone menschen in den bloei der jaren schilderen en er eenige aantrekkelijkheid en bekoorlijkheid van het hunne willen