De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 19]
| |
Bijdragen tot de geschiedenis van Antwerpen op het einde der XVIIIe eeuw.
| |
[pagina 20]
| |
tien.’ Verder had hij verklaard, ‘dat by soo verre men niet vueriger was om deel te nemen in dese Ligting, hy sig niet alleenelyk in d'onmogelykheyd zoude bevinden van te blyven versekeren aen de Borgers van Antwerpen de uytwerksels van syne goede meyningen ten hunnen opsigte, met alle syne sorg aen-te-wenden ten hunnen voordeele by de Nationale Conventie, maer dat hy sig verpligt soude vinden van middelen te gebruyken, die stryden tegen syne inborst, en dat hy de commissarissen der uytvoerende Magt soude laeten ageren.’ Den 12n Februari liet de generaal eenen oproep aanplakken, waarin hij de Belgen aanspoorde tot den krijgsdienst, ter verdediging van hun vaderland tegen de Oostenrijkers, voor welker terugkomst men beducht was. Hij pochte erop, dat, een leger van 150,000 Franschen ons grondgebied ging beschermen en aan de boorden van den Rijn den vijand afwachten. Om bevrijd te wezen van de onheilen die de tegenwoordigheid der legers na zich sleepen, moesten de Belgen zich bij hem voegen...... Of er aan zijnen oproep veel gevolg werd gegeven, is ons niet gebleken. Op den 20n derzelfde maand, werd te Antwerpen een plakkaat aangeplakt, onderteekend door de Fransche commissarissen Delacroix, Merlin en Gossuin, welke naar België waren gezonden, om de inlijving van ons land bij Frankrijk te bewerken. Dit manifest, of hoe het ook heeten moge, is nogmaals eene aaneenschakeling van machtspreuken, tegen de koningen en despoten, en evenals de Bijbel, waarvan het eenige uittreksels bevat, is het zeer duister op vele plaatsen. De leden van het magistraat hadden sommige decreten durven afkeuren en zich tegen de inlijving verzetten. In antwoord daarop, meldde bovengenoemd plakkaat: ‘Het besluit van 31 januari laatstleden heeft u een uitstel bepaald, om te verklaren of gij onze vrienden of vijanden wilt zijn; dit uitstel loopt ten einde. Wij zullen diensvolgens u binnen kort de dagen en plaatsen doen kennen, waarop gij zult samenkomen, om als souverein volk over uw lot uitspraak te doen.’ Onze vereeniging met Frankrijk, hoezeer door de heethoofden aangepredikt, werd evenwel alsdan nog niet verwezenlijkt. Het gebeurde wel eens, dat de plakkaten, nauwelijks op de muren gehecht, er werden afgerukt, en nu verscheen er den 5n Maart, een bevelschrift van Publicola Chaussard, Duprey en Tronquet-St.-Michel, waarbij al de plakkaten van de commissarissen der Fransche Republiek, onder de hoede van het volk en de verantwoordelijkheid van het magistraat werden geplaatst. Tevens bracht dit nieuwe plakschrift ons de tijding: ‘De commissarissen van de Nationale Conventie zullen welhaast als engelen van liefdadigheid en van vrede onder u verschijnen.’ De belastingen, die op den behoeftigen man drukken, zouden worden afgeschaft, enz.; de rijken alleen zouden in evenredigheid van hunnen overvloed betalen. Ook voor de arme priesters zou worden gezorgd: Zij die nu slechts 300 gulden per jaar ontvingen, zouden er voortaan 600 krijgen, enz., enz.’ Publicola Chaussard was een echte proconsul, die zich alles veroorloofde. Hij was ook een der woordenkramers in de club van de vrienden der vrijheid en gelijkheid, en wij moeten het bekennen, als stijl, onderscheidt zijne proza zich op eene voordeelige wijze tusschen de andere. Zij is nog wel vol grootspraak, doch niet meer zoo ijdel van zin als die zijner medeleden. Overigens was hij een volslagen booswicht. Hij had de leden van het Antwerpsch magistraat afgesteld, en daarenboven bevolen, hen met zeven en zestig der voornaamste ingezetenen, aan te houden. Gelukkig was dit bevel nog niet ten uitvoer gebracht, toen Dumouriez te Antwerpen terugkwam. Hij deed Publicola Chaussard onmiddellijk de stad verlaten, beval dat de club der Sodaliteit zou worden gesloten, en liet, den 11n Maart, het volgende bevel, in de beide talen uitgaan. De Vlaamsche tekst van dien tijd is evenwel zoo gebrekkig, zelfs soms onverstaanbaar, dat wij het Fransche stuk opnieuw vertalen: ‘Het inzicht der Fransche natie en van de vertegenwoordigers der Republiek, bij hunne komst in de Nederlanden, is nooit geweest er de strooperij en heiligschending aan te brengen: niettemin zijn zij er gepleegd door agenten van het uitvoerend bewind der Fransche Republiek, met eene dwingelandij die de Franschen onteert en de Belgen tot wanhoop vervoert. Zij hebben zich veroorloofd, zich van het zilverwerk der kerken meester te maken. Die daad van de schandelijkste begeerlijkheid moet worden beteugeld, om aan al de volkeren te toonen, dat wij de godsdienstige denkwijze eerbiedigen, en dat de rechtvaardigheid en de redelijkheid het wezenlijk karakter der Fransche natie uitmaken, welke bij het heroveren harer vrijheid, ook nieuwe deugden moet hebben gewonnen, en hare wapens slechts voorde rechtvaardigheid mag gebruiken. ‘Diensvolgens het ongelijk willende herstellen, den Belgen aangedaan, door de heiligschendende onbescheidenheid der agenten, die het zilverwerk uit de kerken hebben doen wegnemen, beveel ik, in den naam der Fransche Republiek, van den godsdienst en van de billijkheid, dat al het zilverwerk aan de kerken worde teruggegeven, en hersteld in de verschillende plaatsen waar het is weggenomen geweest. Ik beveel al de Fransche militaire bevelhebbers en al de burgerlijke besturen, vrijelijk door het Belgische volk verkozen, te zorgen voor de uitvoering van het tegenwoordige bevel, hetwelk aan de Belgen het juiste gedacht geven zal, dat zij hebben moeten van de Nationale Conventie der Fransche natie en der politieke militaire agenten, enkel door haar in België gezonden, om er de vrijheid en het geluk van het volk te verzekeren.’ (Wordt voortgezet.) J. Staes. |
|