‘Gestadig klim ik de ladder op, de stelling af, als een ware martiko; binnen een half uur zit ik weer te paard op eene plank, met en penseeltje van een arm dik in de hand, - wat blief-je?’
Het stout onderwerp, door den jongen schilder gekozen, en waarin, zoo drukt hij zich uit, ‘hij zijne hartstochten en zenuwkrachten den vollen teugel wil vieren,’ is eene bladzijde uit de geschiedenis der menschheid, wijsgeerigallegorisch aanschouwelijk gemaakt. Het stuk zou de Mensch door de tijden heen kunnen heeten.
Op den voorgrond wemelen en wriemelen blokken menschenvleesch, wezens, die elkander zoeken te vernietigen of te onderwerpen. ‘Dat is de Klassenstrijd, gevoerd tusschen die twee geheel natuurlijk ontsproten, ontzachlijke machten: bezitters en niet-bezitters, die sedert de eerste tijden, zonder ophouden, in botsing hebben verkeerd en nog zeer lang zullen voortbotsen.’
In dien strijd spelen geest en stof, vernuft en bekrompenheid eene gewichtige rol.
Die Klassenstrijd zal het grootste gedeelte van het tafereel innemen, terwijl het bovenste gedeelte zal gevuld worden door eene massa allegorische beelden, zwevende in eene atmosfeer van zilverachtig grijs-blauw licht. In des schilders gedachte, zou in dit hoogere deel het menschen-genie bedoeld worden; dus, in het geheel genomen, zou het tafereel de ziel en het lichaam der menschheid verbeelden.
Men ziet het, grootsch en veelomvattend is het plan van Montald, en menigeen onder de onversaagdsten op het kunstgebied zou er voor schrikken zulk onderwerp aan te vatten. Blijft nu te zien of de schilder de hooge vlucht van den denker zal kunnen volgen, of het penseel den heldentoon zal aanslaan en volhouden, die voor zulk epos gevergd wordt. In elk geval, zijn groot tafereel, dat op den Gentschen Salon van 1886 zooveel opgang maakte en nu in de wandelzaal van het Paleis van Justicie dier stad prijkt, toonde reeds dat in hem wezenlijk dit onstuimig en durvend temperament zit, dat voor de ‘groote kunst’ wordt gevorderd. Wij wenschen van harte den begaafden jongeling volle welslagen bij zijne onderneming!
Gent, 20 Januari 1889.
W.R.