Boekbeoordeeling.
Gedichten van A.J.M. Janssens, Sint-Nicolaas, G. De Puyselaer-Laenen, Gent, S. Leliaert, A. Siffer en cie. Prijs: 3 fr.
Na de geestvermoeiende lectuur der Fata Morgana, was de toezending van bovenvermelden dichtbundel ons dubbel aangenaam. Daarin toch stieten wij niet aanhoudend op onhebbelijke taal en wansmakelijke figuren; integendeel! de lezing van dezen bundel is verfrisschend en natuurlijk lief. De heer Janssens is een wezenlijk dichter, die klaar en duidelijk, zonder noodelooze woordenpralerij, ons voorzingt wat hij gevoelt; bij hem vloeien de verzen niet uit het hoofd, maar uit het hart. Hij is een streng geloovig Christen, die uit overtuiging de wapens heeft opgevat, als zouaaf in pauselijken dienst trad en in Italië de belagers der wereldlijke macht van het opperhoofd der kerk ging helpen bestrijden. Een aantal dichtstukken zijn aan die zaak toegewijd en te midden van het krijgsrumoer vervaardigd. Men moge het met den heer Janssens niet eens zijn nopens die quaestie; in alle geval moet men zijne rechtzinnige inborst hoogschatten en hulde brengen aan zijne overtuiging. Hij toch is geen veinzaard; hij zegt ronduit wat hij denkt, en dit prijzen wij in hem, want oprechtheid is zoo zeldzaam in de wereld.
Zijne huiselijke stukjes, verreweg het talrijkst, verdienen, volgens ons, de voorkeur. In zijn voorwoord verklaart hij, lang te hebben geaarzeld, alvorens ze in druk te geven; maar nu hij er eindelijk toch is toe overgegaan, zeggen wij er hem dank voor. Hoe frisch en gemoedelijk bezingt hij zijn huiselijk wel en wee! Sommige zijner stukjes zijn echte pareltjes te noemen en kunnen, in hunnen aard, met die onzer meest geprezen dichters wedijveren. Men ondervindt bij de lezing, dat de heer Janssens het ware geluk zoekt bij vrouw en kind; dat hij een voorbeeldig echtgenoot, een liefderijk vader is, die wezenlijk genot smaakt bij zijn kroost. Hoor liever:
Kinderkens, kinderkens, die zoo blij
Huppelt aan uw vaderkens zij,
Met die oogskens, die alles zien,
Met dat tongsken, dat bovendien
Altijd babbelt en altijd vraagt
Wat uw schuldeloos hert behaagt;
Och! hoe lieflijk is uw stem
En wat doet gij al goed aan hem,
Die, in zorgen bijna verstikt,
Door uw tateren wordt verkwikt.
In dien aard bevat zijn dichtbundel allerliefste stukjes, als daar zijn: 't Wichtje, Mijn engelken, 't Is ik die kom, 't Meterken en Toen het Meterken vertrokken was. In die twee laatste stukjes vertelt de gelukkige vader, hoe zijn oudste dochtertje haar jongste zusje over de vont hield, en, na het doopfeest, terug naar hare kostschool vertrok:
Ik zag ze komen, 'k zag ze gaan;
Ik staarde ze in verrukking aan;
Haar liefheid ingedronken.
Ik hing gekluisterd aan heur mond,
Als zij verzaakte bij de vont