gepredikt. Hij haalt aan, dat sedert een dertigtal jaren de heer Alberdingk Thijm te velde trekt tegen den leugen in de bouwkunst; tegen het pleisteren, tegen zulke bouw- en versieringsstelsels, waarbij én bouw én bouwstof worden verloochend. ‘Schier even lang (zoo drukt de heer Vosmaer zich uit) arbeidt de heer Cuypers in de leer van Viollet-le-Duc, die de constructie en de stof zichtbaar eischt. En sinds zijn openlijk optreden spot de heer De Stuers met het witkalken van de protestantsche kerken, het marmeren van hout, het eikenhouten van greenenhout, het simuleeren van steen, en al zulk verven en pleisteren dat aan de stof eene schijngestalte geeft. Allen zijn het eens dat de klassiek moet verworpen worden, de renaissance sinds 1600 op een dwaalspoor is en alle heil en schoonheid uitsluitend te verwachten zijn van een terugkeer tot de kunst der middeneeuwen.’
De heer Vosmaer beschrijft de voornoemde katholieke St.-Jacobskerk als gebouwd van baksteen en zandsteen. Ook van binnen, zegt hij, was aanvankelijk die constructie zichtbaar, en hij voegt erbij: ‘Ik heb deze bouwwijs nooit toegejuicht, althans ik kon haar slechts ten deele laten gelden. Nochtans erken ik dat er in vele gevallen schoonheid mede is te verkrijgen, en in het geval der kerk in de Parkstraat was ik geenszins ongevoelig voor de waarde eener constructie die ons rekenschap geeft van de vormen en hun samenhang, van de dragende krachten en versierende leden, en die door het zachte rood van den baksteen en het geel-grijze van den zandsteen een fijnen toon gaf.’
Van dit alles, zegt hij, blijft er niets meer over. ‘De gansche kerk in de Parkstraat wordt thans van binnen geverfd, de geheele constructie gaat met de zichtbare bouwstof verloren... De kerk vertoonde van binnen net gevoegde baksteenen, terwijl de verbindende en versierende deelen van zandsteen waren. Al wat baksteen was wordt thans gekalkt en vervolgens worden er weer... baksteenen met witte voegen op geverfd! De fraai gehouwen bladeren der kapiteelen worden verguld, waardoor materie, vorm en duidelijkheid van omtrek verdwijnen. De halfronde schaften die, zichtbaar aan de zuilen verbonden, de boogribben droegen, een zoo duidelijk constructief bestanddeel, zijn geheel geverfd en met zigzag-lijnen besmeerd, die haar functie en beteekenis geheel wegnemen. Op de bovengalerij zijn de eikenhouten deuren groen geverfd. Ten gevolge van dit alles kan men niet meer zien waaruit de kerk bestaat; alles, allergemeenst en schreeuwend geverfd - het kunstwoord daarvoor heet polychromie - heeft een aanzien van geverfd bordpapier... Van echt is alles decoratie, van oprechtheid leugen geworden... Al wat men ziet is groene rondvensters, gekleurde glazen, hard gekleurde beelden, muren en geledingen van rood, wit, groen, groene deuren, gouden kapiteelen, te samen eene harmonie vormende, die wij tot dusver slechts aan de pofferskraam zagen.’
De heer Vosmaer noemt het eene nationale ergernis, dat ‘deze zelfde polychromische verfpotten over het rijksmuseum te Amsterdam zijn uitgegoten.’
De bedenkingen van den heer Vosmaer verdienen ook in België aandacht op te wekken.