De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe kerkvoogden van Mechelen en hunne wapenschilden.
| |
[pagina 180]
| |
in het tweede en het derde, op sabel, een leeuw van goud, met kroon van hetzelfde metaal, gewapend en getongd van keel. Het binnenschild gevierendeeld: Het eerste en het vierde van keel, links geschuind en gegroefd van sinopel; in het tweede en het derde kwartier, een gouden leeuw op sabel. Het tweede binnenschild, van zilver met drie blokjes van keel. XI. De aartsbisschoppelijke stoel van Mechelen, krachtens het concordaat afgeschaft, werd heringericht den 29n November 1801. Sindsdien begint het tweede tijdvak van de geschiedenis der Mechelsche kerkvoogden. Joannes Armandus de Bessuéyouls de Roquelaure, te Roquelaure, in het zuiden van Frankrijk, geboren den 24n Februari 1721, doctor in godgeleerdheid in 1747, daarna vicaris-generaal van den bisschop van Atrecht, eindelijk bisschop van Senlis gewijd, den 16n Juni 1754, en hoofdaalmoezenier van Lodewijk XV, in 1764, ontsnapte te nauwernood, tijdens de bloedige omwentelingsdagen, aan het doodvonnis, tegen hem reeds uitgesproken. Gelijk van Franckenberg, zoo legde hij ook, in 1801, ter gelegenheid van het concordaat, den herderlijken staf neder, dien hij gedurende 47 jaren gedragen had. De tachtigjarige kerkvoogd, door Napoleon tot den aartsbisschoppelijken zetel van Mechelen voorgedragen, ontving zijne nieuwe benoeming den 11n April, en werd aangesteld den 3n Juli 1802. - Godvruchtig en eenvoudig, mild voor den arme, besteedde de Roquelaure, na de woelige en rampspoedige dagen der revolutie, zijne beste zorgen aan de heropbeuring van den godsdienst en van de geestelijke instellingen, als zijn: het kapittel der metropolitane kerk, het bisschoppelijk seminarie, de nieuw omschrevene parochiën, enz.. Mag men een verwijt zijner nagedachtenis toesturen, dan is 't, van al te keizerlijk zich getoond, en al te slaafsch de minste voorschriften van den gekroonden dwingeland ingevolgd te hebben. Onder de Belgische bisschoppen, was de Roquelaure de eenigste, die den keizerlijken catechismus aan zijne kudde oplegde. In 1808 diende hij zijn ontslag in bij den H. Stoel, en vertrok naar Parijs, waar hij als lid van het keizerlijk kapittel van Sint-Denijs werd opgenomen. Hij overleed aldaar den 23n April 1818, in het acht en negentigste jaar zijns ouderdoms, het 64e zijner bisschoppelijke wijding. Daru, kanselier der Fransche academie, waar sinds 1771 de Roquelaure deel van uitmaakte, sprak den 7n April bij de lijkplechtigheid den lof van den aflijvigeGa naar voetnoot(1). Het wapenschild is gevierendeeld, en voert in het eerste en het vierde kwartier, op zilver, twee leeuwen van keel, weerszijds tegen eenen lauwerboom van sinopel opklimmend; in het tweede en het derde, op azuur, drie torens van 't schaakspel (roc)Ga naar voetnoot(2) van zilver, geplaatst 2 en 1. Naar de Fransche benaming der voorkomende stukken (roc et laure), blijkt het wapen te zinspelen op den naam van den bisschop. Het kenteeken der graaf-aartsbisschoppen van het keizerrijk, namelijk een breed uiteenloopend kruis van goud op azuur, door sommigen voor het eerste kwartier des wapens opgegeven, werd denkelijk slechts in latere tijden op het schild aangebracht. XII. Van 1808 tot 1817 werd het aartsbisdom bestuurd door de vicarissen Jan-Gislenus Huleu, den 15n Juni 1815 overleden, en Joseph Forgeur. Dominicus Dufour de Pradt, bisschop van Poitiers, was middelerwijl, in 1809, tot den aartsbisschoppelijken zetel benoemd, doch uit hoofde van verschillige omstandigheden, trad hij nimmer in bezit daarvan, en gaf zijn ontslag in 1815. Den 28n Juli 1817 werd de gewezen prins-bisschop van Luik, Franciscus Antonius Maria Constantinus, der graven de Méan, tot aartsbisschop verheven. In de parochiekapel der Sint-Rumolduskerk ziet men een heerlijk gedenkteeken, ter eere van dezen aartsbisschop, in 1837 door Lodewijk Jéhotte, van Luik, uit wit marmer gebeiteld. De prelaat knielt op eene grafstede en schijnt te luisteren naar de stem eens engels, die hem het uur des naderenden doods aankondigt. Het Fransch opschrift van het voetstuk bevat eene korte levensschets, voldoende voor ons doel; het zegt: ‘Ter gedachtenis van Franciscus Antonius Maria Constantinus, der graven de Méan, geboren den 6n Juli 1756, ten kasteele van Saive, bij Luik, prins-bisschop van Luik verkozen, den 16n Augustus 1792, aartsbisschop van Mechelen en primaat van België benoemd, den 28n Juli 1817, overleden den 15n Januari 1831, te ruste gelegd in deze metropolitane kerk. Hij was 't waardig opperhoofd der Belgische geestelijkheid, het bolwerk, aan wiens voeten de pogingen der goddeloozen zich kwamen verbrijzelen. De verhevenheid zijner ziel, zijne voorzichtigheid, zijne rechtschapenheid, de standvastigheid zijns gemoeds, de onverzettelijke zielskracht, de volmaakte gelatenheid, door hem betoond, te midden der moeilijke tijdsomstandigheden, die hij beleefde, en in de menigvuldige kwellingen, die 't grootste deel zijns levens met droefheid vervulden, geven hem te recht aanspraak op de hoogachting waarmede de tijdgenooten zijne gedachtenis vereeren. Om zijne liefdadigheid jegens de ellendigen, overlaadden deze | |
[pagina 181]
| |
hem met zegeningen. Hij ging heen, betreurd van allen die hem kenden, vooral van zijne familie, die nimmer zich troostte over zijn verlies. Gij, die dit grafteeken aanschouwt, bidt God voor zijne ziel.’ Wapenschild: van zilver met vruchtdragenden boom in natuurkleur op zode van sinopel; over den stam des booms heen, een arend met uitgespreide vlerken van sabel, snavel en pooten van keel, gekroond met goud en geplaatst op eene stang van sabel. Voor wapenspreuk dienen de edelmoedige woorden van Sint-Martinus: Domine non recuso laborem, Heer, ik weiger den arbeid niet.
Domine non recuso laborem.
XIII. Engelbert Sterckx, sinds 1827 vicaris-generaal van prins de Méan, werd in 1832 zijn opvolger als aartsbisschop van Mechelen. Zoon eener deftige landbouwersfamilie uit Brabant, was Engelbert, den 2en November 1792, te Ophem geboren, en vervulde achtereenvolgens de ambten van hulpsecretaris des bisdoms, van leeraar bij het seminarie van Mechelen, van pastoor te Bouchout (14en Augustus 1821), en van pastoor-deken te Antwerpen (9en September 1824). Vicaris-generaal van prins de Méan benoemd, was hij diens oog en rechterarm in den strijd tegen de willekeurige en knevelende stelsels van het Hollandsch bestuur. Door veelvuldige ondervinding waren de natuurlijke hoedanigheden van Sterckx tot hooge volmaaktheid gerijpt, toen paus Gregorius XVI hem benoemde, den 24en Februari 1832, tot den aartsbisschoppelijken zetel. Den 8en April daaropvolgend gemijterd, en den 13en September 1838 met de waardigheid van kardinaal vereerd, beheerde hij ruim vijf en dertig jaren met voorzichtige wijsheid het uitgestrekte bisdom, aan zijne herderlijke zorg toevertrouwd. Door zijne hooge gestalte, door zijn statig en eerbiedwekkend voorkomen, was kardinaal Sterckx - zooals ongetwijfeld velen zich herinneren - het ware toonbeeld van den hoogepriester. Hij overleed den 2en December 1867, en werd den 10en daaropvolgend in den grafkelder der aartsbisschoppen bijgezet. De toenmalige bisschop van Namen, mgr. Dechamps, had de lijkrede van den aflijvige vervaardigd, doch de onverwachte en voorbarig verspreide tijding zijner bevordering tot den opengevallen aartsbisschoppelijken zetel, belette hem ze zelf voor te dragenGa naar voetnoot(1). Het wapenschild is van goud met den balk van azuur, vergezeld van drie herten van keel; het hoofd beladen met het pallium van zilver, geboord van sabel en beladen
Pax vobis.
met vier uiteenloopende kruisjes van sabel. De leuze: Pax vobis, Vrede zij u, staat in gouden letteren op den balk van het schild. XIV. Victor-August-Isidoor Dechamps werd geboren te Melle, in Oost-Vlaanderen, den 6n December 1810. Zijn vader, bestuurder van een gesticht voor middelbaar onderwijs, was de eerste leermeester zijner drie zonen, van welke de oudste, Adolf, als staatsman, als minister en als schrijver eenen grooten naam verwierf. Victor, de jongste, legde zich ook vooreerst toe op de studie der rechten, en wijdde al eens zijne pen aan staatkundige artikelen, toen, tot eene verhevenere bestemming zich geroepen oordeelend, hij, in 1832, het seminarie van Doornik binnentrad, om tot den priesterlijken staat zich voor te bereiden. Den 20n December 1834 werd hij priester gewijd, te Mechelen, maar verwisselde, pas een jaar later, het kleed van den wereldlijken priester met dat der kloosterlingen van de congre- | |
[pagina 182]
| |
gatie des Allerheiligsten Verlossers. Na eenige jaren, als leeraar der H. Schriftuur en der godgeleerdheid, uitmuntende diensten aan zijne kloosterorde bewezen te hebben, trad hij als prediker op, en, eenieder weet het, aldra roemde men hem als een der schitterendste redenaars onzes tijds. Talrijk ook en met talent geschreven, zijn de menigvuldige werken over godsdienst en wijsbegeerte, welke hij in het licht gaf. Den 25n September 1865 tot den bisschoppelijken stoel van Namen benoemd, ontving hij, den 1n October daaropvolgend, te Rome, de heilige zalving. Hij bleef te Namen slechts twee volle jaren, en werd na het overlijden van zijne Em. mgr. Sterckx tot den aartsbisschoppelijken stoel van Mechelen verheven. Hier deed hij zijne plechtige intrede den 23n Januari 1868, en zijne uitstekende verdiensten verwierven hem den 15n Maart 1875, de waardigheid van kardinaal-priester van den titel van den H. Bernardus-in-de-Termen. De ootmoedige redemptorist - zoo schreef men te recht na 's mans overlijden - schitterde op den eersten rang onder de grootste kerkvoogden onzes tijds, en het Romeinsche purper is heel natuurlijk den glans van het talent, van de wetenschap, van de welsprekendheid en van de deugd, in hem komen verheffen. De hoogbegaafde man overleed den 29n September 1883. Den 4n October daaropvolgend, geschiedde in de metropolitane van Mechelen de plechtige lijkdienst, waaronder mgr. Pieraerts, rector der hoogeschool van Leuven, eene lijkrede hield, welke in verscheidene tijdschriften gedrukt werdGa naar voetnoot(1). 's Anderensdaags werd het lijk ter aarde besteld te Rumillies, bij Doornik. Het wapenschild is doorsneden: het bovendeel van keel, met het merkteeken der redemptoristencongregatie - een kruis, met eene lans en eene spons op eenen rietstok ter zijde, op eenen berg geplant - vergezeld van den naam
Pervia coeli portamanes.
van Jesus, afgebeeld door de letters I.H.S. ter rechter-, en den naam van Maria, verbeeld door de dooreengetrokken beginletters M.A. ter linkerzijde, in goud; in het bovenpunt een oog met goud omstraald. In het benedendeel de beeltenis van O.-L.-V. van goeden raad: een gekleed Mariabeeld halflijfs, met het Goddelijk Kind op den rechterarm, beiden in natuurkleur en met goud omstraald, waarboven de zevenkleurige regenboog. Over het bovendeel hangt het pallium. De spreuk is: Pervia coeli porta manes, De opene deur des hemels blijft gij. XV. Gelijk zijn onmiddellijke voorzaat, zoo ook verwisselde de huidige aartsbisschop den herdelijken staf van Namen tegen dien van Mechelen. Petrus-Lambert Goossens, te Perk, in Brabant, den 18n Juli 1827 geboren, en priester gewijd den 21n December 1850, werd, na eenige jaren in het onderwijs bij de kostschool van den Bruul, te Mechelen, doorgebracht, door kardinaal Sterckx, tot geheimschrijver van het aartsbisdom aangesteld. Mgr. Dechamps bevestigde hem in dien post van vertrouwen, ja, deed hem hooger opklimmen, daar hij hem, in 1878, tot vicaris-generaal benoemde. Den 1n Juni 1883 tot hulpbisschop van den kerkvoogd van Namen, met recht van opvolging, benoemd, ontving mgr. Goossens, den 24n derzelfde maand, de heilige zalving, met den titel van bisschop van Abdera, in de kerk van O.-L.-V.-van-Hanswijk, te Mechelen. Een drietal weken daarna overleed mgr. Gravez, de toenmalige bisschop van Namen, en mgr. Goossens werd zijn opvolger. Slechts weinige maanden bekleedde hij dien zetel; want reeds den 12n April 1884 berichtte een omzendbrief der vicarissen-generaal van Mechelen, dat op dien dag, Petrus Lambert Goossens, den 24n Maart door Z.H. den paus tot aartsbisschop gepreconiseerd, door eenen volmachthouder bezit had genomen van den aartsbisschoppelijken stoel. Het geestdriftig onthaal, dat bij zijne eerste intrede, den 29n April, hem te beurt viel, getuigde overluid hoe algemeen men zich verheugde over de verheffing van hem, die met den herderlijken staf zijner voorzaten, mede het bestuurlijk
Omnia et in omnibus Christus.
talent van Sterckx en den minzamen omgang van Dechamps schijnt geërfd te hebben. Het wapen is van keel, met de beginletters van Christus' naam van goud, in den vorm van een kruis, welks rechtstaande lijn de Grieksche P vertoont, en waaraan de letters | |
[pagina 183]
| |
Α en Ω hangen, van hetzelfde metaal; aan den voet van het kruis, twee tegenover elkander staande lammeren van zilver, op eene zode van sinopel. De leuze is: Omnia et in omnibus Christus, Alles, en in alles Christus. Stellen we hier ten slotte de hulp- of wijbisschoppen, die op verschillige tijdstippen den kerkvoogden van Mechelen ten dienste waren in het uitoefenen van bisschoppelijke bedieningen. Wij noemden reeds Pipinus Rosa en Gislenus De Vroede, hulpbisschoppen van kardinaal Granvelle. Het wapenschild van den eerste is van goud, met drie rozen van keel, geplaatst 2 en 1; dat van den tweede is eveneens van goud, met het getand Sint-Andrieskruis van keel. Carolus d'Espinosa, later bisschop van Antwerpen, werd in 1722 bisschop van Trical in partibus infidelium, en hulpbisschop van kardinaal Thomas Philippus van den Elzaten. Zijn wapenschild is gevierendeeld; het 1e en het 4e kwartier van zilver, met boom op zode van sinopel, gehouden door twee leeuwen van sabel, de boord van keel, beladen met acht sterren van zilver; het 2e en het 3e van sabel, met ontlokene lelie van zilver; het binnenschild is gelijk aan het 1e en het 4e kwartier. De spreuk is: Arce lupos, Verwijder de wolven. Christoffel-Bartholomeus-Antonius Migazzi, der graven van Vallor en van Solothurn, werd aartsbisschop van Carthago i.p.i., en hulpbisschop van kardinaal Thomas Philippus benoemd, in 1751, met recht van opvolging. Hij zag echter af van dit recht, om in 1756 bisschop te worden van Waitsen in Hongarië, en in 1757, aartsbisschop te Weenen. Gevierendeeld is het wapen; het 1e en het 4e kwartier van azuur, met twee sterren, eene boven links en eene beneden rechts van zilver; het 2e en het 3e op zilver, een gekanteelde toren van keel met poort en twee vensters van sabel; over het geheel, eene dwarslijn van zilver, beladen met drie lelies van sabel. Wijlen kardinaal Dechamps had twee hulpbisschoppen: Carolus Andreas Anthonis, te Antwerpen geboren, den 26n December 1822, gewijd met den titel van bisschop van Constance i.p.i., den 3n Mei 1868; en Victor-Joannes-Joseph van den Branden de Reeth, geboren te Mechelen, den 4n April 1841, gewijd den 7n December 1879, met den titel van bisschop van Erythrea i.p.i. Het wapenschild van den eerste is gedeeld: rechts, van keel met drie palen van goud, het vrij kwartier van keel met twee schepters van goud in Sint-Andrieskruis geplaatst; links, van zilver, met drie boomen op zode, geplaatst 2 en 1, in natuurkleur; het hoofd van azuur met de beginletters van Maria's naam van zilver waarboven eene kroon, en vergezeld van twee lelies van hetzelfde metaal. Spreuk: Spes nostra salve, Onze hoop, wees gegroet. Het wapen van den tweede, in vier kwartieren, heeft in het 1e en het 4e, op goud drie palen van sabel, het hoofd van zilver, beladen met eene ster van keel; het 2e en het 3e gedeeld: rechts, op azuur, een halve arend, uit de linkerzijde voortkomend, van goud; links, varenklokjes van zilver en keel. Heel dit wapen is soms vereenigd met dat van den huidigen paus Leo XIII, hetwelk alsdan ter rechterzijde staat. De leuze is: Omnibus omnia, Voor allen, alles. Tongerloo. Fr. Waltman Van Spilbeeck. |
|