de belangen van den Nederlandschen stam in Zuid-Afrika, over welk belangrijk onderwerp eene gedachtenwisseling ontstond tusschen den inleider en de heeren J. ten Brink, J. Alberdingk Thijm, P. Fredericq, Ising en pastoor Brouwers.
De heer M. Rooses voerde het woord ‘over de wenschelijkheid, dat tusschen Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen een verbond worde gesticht ter bestendige behartiging onzer taal en letteren’, wat eene bespreking uitlokte waaraan werd deelgenomen door de heeren Quack, ten Brink en anderen.
Nadat de heer Laurillard een warm toegejuicht gedicht op de vlag van Nederland en België had voorgedragen, werd de zitting gesloten.
Eerste afdeeling. Voortzetting van het door den heer Obrie ingeleid punt van behandeling over de Nederlandsche rechtstaal. Als sprekers traden op de heeren Gondry, Pijnappel, Van Hamel, Catz en anderen. Daarna leverde de heer D.C. Nijhoff eene belangrijke beschouwing van Jonckbloets oordeel over Vondel, welk oordeel hij als onwaardig voorstelde. De heeren ten Brink en J. Alberdingk Thijm spraken in denzelfden geest. De heer Taco de Beer handelde over realisme, naturalisme en objectiviteit in de dichtkunst. De heer ten Brink maakte bedenking omtrent sommige aangevoerde punten. De heer C. Bake hield eene voordracht over de spelling der Noord- en Zuid-Nederlandsche plaatsnamen.
Tweede afdeeling. Hoogst belangrijke redevoering van den heer N. De Roever over den invloed door de Zuid-Nederlanders uitgeoefend op den bloei van Noord-Nederland en bijzonder van Amsterdam. In 1527 trad het gemeentebestuur van Amsterdam in overleg met nijveraars uit Mechelen, Brugge, Gent enz., om te verkrijgen, dat zij, tegen vergoeding, hunne zijde- en trijpfabrieken, satijndrukkerijen, tapijtweverijen enz. naar Amsterdam zouden overbrengen. De steenhouwerij, de plateelbakkerij, de damastweverij, de suikerraffinaderij, de suikerbakkerij, het linten passementwerken, het gouddraadtrekken, de geelgieterij, de diamantslijperij werden door Vlamingen in Holland ingevoerd. De heeren Fredericq en Rooses gaven hunne ingenomenheid met deze belangrijke mededeelingen te kennen. De heer pastoor Brouwers voerde bedenkingen aan tegen een aantal punten uit de verhandeling over de inquisitie in de Nederlanden, door den heer P. Fredericq in de eerste zitting voorgedragen. Voerden hierover nog het woord: de heeren P. Fredericq en P. Alberdingk Thijm. Vervolgens handelde de heer A.A. Vorsterman van Oye over gemeentearchieven en archivarissen. Opmerkingen van de heeren Fabius en Fredericq.
Derde afdeeling. Redevoering van den heer Emm. Rosseels over de valsche richting van het tooneel in Holland en België, die, sedert het in 1876 te Antwerpen gehouden congres, niet is veranderd: oorspronkelijke werken worden slechts nu en dan, als bij genade, opgevoerd; in den regel vertoont men uitheemsche, niet zelden zedelooze stukken, waarin grove hartstochten worden geschilderd. De bestuurders beroepen zich op den smaak, dien het publiek voor de laatstbedoelde stukken betoont. Spreker gelooft, dat de bestuurders overdrijven. Werden de oorspronkelijke stukken met evenveel zorg aangeleerd en opgevoerd als de vertaalde, zoo zou de uitkomst wel anders zijn. Spreker doet een warm beroep op allen, die hart hebben voor onze vaderlandsche tooneelspeelkunst, ten einde zij deze gewichtige zaak mogen behartigen. Er volgt eene lange gedachtenwisseling, waaraan deelnemen de heeren Rossing, Huf van Buuren, De Vos, Calisch, Jul. Hoste, Perk, Van Hamel enz. Ten besluite vereenigt zich de afdeeling met een voorstel van den heer Rossing, hierin bestaande, dat vóór Maart opgaaf zal worden gedaan aan het hoofdbestuur van het Nederlandsch Tooneelverbond, van de stukken, die geschikt worden geacht voor opvoering, zullende voornoemd hoofdbestuur de ingekomene lijsten mededeelen aan de tooneelbesturen.
16 September opende de algemeene vergadering ten 3 ure, met de mededeeling dat de bestendige commissie, die werkzaam is gedurende de jaren dat geen congres plaats heeft, thans bestaat uit de heeren J. Alberdingk Thijm, H. De Veen, J. ten Brink, M. Rooses, P. Fredericq, J. Van Beers en D. Delcroix (de twee laatstgenoemden ter vervanging van de heeren P. De Mont en N. Beets, die hun ontslag namen).
De heer Matthijs de Vries hield eene puike redevoering over het Nederlandsch woordenboek, waarvan hij zegde, dat de groote uitbreiding, die het neemt, tot eer strekt van de Nederlandsche natie, die in hare rijke taal alle menschelijke gewaarwordingen, gevoelens en handelingen heeft uitgestort en verwerkt. Dat het woordenboek niet snel vordert, is een gevolg daarvan dat er zoo weinig was voorbereid. Voorts troffen allerlei tegenspoeden de bewerkers. De niet genoeg te prijzen Te Winkel eerst, daarna de onvermoeide Verweijs ontvielen als medewerkers. Ook de heer Cosijn, die later den heer de Vries ter zijde stond, moest door zijne benoeming tot hoogleeraar den arbeid staken. Nu heeft de heer Kluyver den heer Cosijn vervangen. De taak is nu zoover gevorderd, dat het alleen op de uitwerking aankomt. Eene gansche verzameling kostbare stukken heeft de heer de Vries in huis, die voor altijd het eigendom der Nederlandsche natie zijn. Een plan voor het geheele woordenboek is tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt en de jonge taalkundigen die den arbeid zullen voortzetten, vinden eene geëffende baan. Voor een grooter getal vaste medewerkers ontbreken de geldmiddelen. De Nederlandsche regeering geeft jaarlijks 1000 gl., de Belgische 1000 fr. De geleerde spreker wees er op, dat hij oud begint te worden, en hij stelde de vraag, in de onderstelling dat iets mocht gebeuren hetwelk hem aan de zaak onttrok, waar de schatten van bouwstoffen, die in zijne woning zijn, zouden blijven? Van het zeewezen en den waterstaat heeft hij uitnemend groote woordenverzamelingen. Met eene aandoening, die al zijne hoorders doordrong, wekte de grijze redenaar de vergaderden op, toch te waken voor het woordenboek, waaraan hij zijn leven heeft gewijd.
Zeer langdurige toejuichingen begroetteden de prachtige redevoering van den heer de Vries.
(Wordt voortgezet.)
Wie nooit gevallen is, heeft geen juist besef van wat er noodig is om vast te staan.
Multatuli.