XXe Nederlandsch taal- en letterkundig congres te Amsterdam.
Nadat 's Woensdags, 14 September, omstreeks 9 ure 's avonds, eene schaar congresleden op het stadhuis, te Amsterdam, verwelkomd was geworden door den heer burgemeester G. van Tienhoven, wiens hartelijke taal namens de Vlamingen werd beantwoord door de heeren D. Delcroix en J. Van Ryswyck, werd 's anderdaags, des morgens ten half tien, in de groote zaal van Felix Meritis, die geheel met belangstellenden (waartusschen de Belgische gezant te 's-Gravenhage) was gevuld, de eerste algemeene vergadering geopend, onder kennisgeving, dat ongeveer 600 personen, waartusschen een tachtigtal Vlamingen, zich als lidmaten van het congres hadden doen inschrijven. Als algemeen voorzitter werd benoemd de heer H.G.P. Quack; als ondervoorzitters: de heeren J. van Beers, N. Beets, J. Vuylsteke, W.J. Hofdijk, M. de Vries, M. Rooses; als secretarissen: de heeren N. de Roever, G. Kalff, H.L. Berckenhoff, J.N. van Hall.
Het bestuur der afdeelingen werd samengesteld uit de nagenoemde heeren: 1e afdeeling (Nederl. taal- en letterkunde): J. Verdam, J. de Geyter, J. ten Brink, voorzitters, R.A. Kollewijn, J. van Ryswyck, Taco de Beer, secretarissen; 2e afdeeling (Nederl. geschiedenis, oudheidkunde, kunstgeschiedenis, archiefwezen en boekbeschrijving): P. Fredericq, P. Alberdingk Thijm, W.H. de Beaufort, voorzitters, G.L. van Logchem, R.W.P. de Vries, A.A. Vorsterman van Oyen, secretarissen; 3e afdeeling (Nederl. tooneel, zang en toonkunst, boekhandel): A.G. van Hamel, D. Sleeckx, M.A. Perk, voorzitters; S.J. Bouberg Wilson, J.H. Rössing en Tj. van Holkema, secretarissen.
De heer voorzitter Quack sprak vervolgens eene meesterlijke redevoering uit, aanvangende met eene gulle verwelkoming der vergaderden in Amsterdam. Nadat hij, ter gelegenheid van het derde eeuwgetijde van Vondels geboortedag, den grooten dichter op eene zijner waardige wijze had herdacht, verklaarde hij, ter bepaling van het verder onderwerp zijner rede, in eenige beschouwingen te willen treden over de macht der taal en daarbij aan te toonen, wat zij van hare beoefenaars eischt. Niet slechts, zoo sprak hij, is de taal eene bezielde, levende schepping, maar in haar ligt eene natuurlijke scheppingskracht, die sterker werkt dan berekening of overlevering van kamergeleerden. Zij ondergaat den invloed der tijden, maar de vormende kracht, die in haar is, drijft haar vooruit. Geen natuurlijker wensch dus, dan dat wij onzen rijkdom willen kennen, en eene schatkamer van onze taal willen bezitten. Onze congressen hebben het begrepen en den stoot gegeven tot het tot stand brengen van een woordenboek der Nederlandsche taal. Hier bracht de spreker eene diepgevoelde hulde aan den hoofdbewerker van het Nederlandsch woordenboek, den Leidschen hoogleeraar Matthijs de Vries. Maar, zoo vervolgde hij welsprekend, het woordenboek geeft geene regels, slechts vormen. Het zegt slechts bij uitzondering: zoo moet het zijn; gewoonlijk vermeldt het: zóó was het, zóó is het. Voor de toekomst vertrouwe men op het scheppingsvermogen onzer taal, die wij, met den schoonsten naam, dien wij kennen, moedertaal noemen. Die moedertaal is de uit-