De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordeelingen.I.Gelukkig, een verhaal door Gustaaf Segers. - Roeselare, bij De Seyn-Verhougstraete. Prijs: fr. 1.75. Op eene zeer gunstige wijze heeft de heer Segers zich sinds lang, door zijne Kempische dorpsverhaaltjes, bij het Nederduitschlezend publiek doen kennen. Het heugt ons nog, dat wij, voor een half dozijn jaren, in een ander tijdschrift, een zijner bundels breedvoerig bespraken. Thans ontvangen wij, ter beoordeeling, zijn nieuw boekdeel, getiteld: Gelukkig, een romantisch verhaal, dat ruim 170 bladzijden beslaat, en waarin hij ons bij afwisseling, het dorps- en stadsleven afschildert. De schrijver vertelt ons daarin de levensgeschiedenis van Henri, of liever Hendrik Harts, een persoon van boerenafkomst, in den handel schatrijk geworden en die, in de Gasthuisstraat, te Antwerpen, een prachtig huis bewoont. Hij is met eene fortuinlooze baronsdochter gehuwd, vindt evenwel, door verschil van karakters, geen geluk in den echt, krijgt tegenspoed in zijne uitgebreide zaken, en dit wel zoo erg, dat hij ten gronde gericht en zelfs de ellende nabij komt. Hij wil beproeven, zich op den landbouw toe te leggen, doch door de toegevendheid zijner schuldeischers, wordt het hem vergund, zijne handelszaken te hervatten en bekomt hij zijn vorigen welstand terug. Bij zijnen ondergang was zijne vrouw bij haren vader, aan wien intusschen een rijk erfdeel was ten deel gevallen, gaan inwonen. Eerst in den tegenspoed leerden man en vrouw elkander waardeeren en beminnen, zoodat de heer Harts, niet alleen zijne verloren schatten, maar wat oneindig meer waard is, ook eene liefhebbende echtgenoote terugvond, en nu oprecht ‘gelukkig’ mocht worden genoemd. Vandaar de titel van het boek. Als afleiding aan dit verhaal, heeft de schrijver er eenige landelijke tafereeltjes doorheen gevlochten, en die tafereeltjes zijn voor ons verreweg het belangrijkste gedeelte van zijn boek. Heel lief en vol waarheid schildert hij ons, onder ander, het huishouden van Fransken Verkoyen, meester snijder te Winschoten, die, door werkzucht en spaarzaamheid, in het onderhoud van zijn talrijk kroost goed weet te voorzien; een zijner zonen, Willem, die neiging aan den dag legde om een ‘Rubens’ te worden, kon zelfs naar de schilderacademie van Antwerpen worden gezonden, om er de leergangen te volgen. Een tegenhanger van Verkoyen is zijn buurman, Peer Bergmans, een welingezeten landbouwer, maar die, door slemppartijen en onachtzaamheid, gansch zijn vermogen kwijt geraakt, zoodat zijne dochter Cornelia te Antwerpen in dienst treden moet en, met de door haar gewonnen penningen, het huisgezin harer ouders ondersteunen. Bij het lezen van die landelijke tooneeltjes, bekomt men al aanstonds de zekerheid, dat de heer Segers een Kempenaar is van het hoofd tot de voeten; dat hij in die stille streek te huis hoort en er met de menschen volkomen bekend is. Naar het leven weet hij ze voor ons te doen optreden, zoo dat men schier wanen zou, er aanwezig te zijn. Maar wanneer hij ons de stadsbewoners voorstelt, slaat hij den bal deerlijk mis, en geeft hij het klaarblijkend bewijs van gebrek aan menschenkennis. Alzoo is het niet waar, kan het niet waar zijn, dat eene rijke dame, en nog wel eene dame van adellijken bloede, bij het in dienst nemen van een ongekend buitenmeisje, deze in hare armen prangen en, onder betuiging van velerlei liefdebewijzen, op hare borst drukken zou; dat die dienstmeid, op een bal ten huize harer meesters, zij het ook een verkleed bal, den ganschen nacht aan den dans ongestoord zou kunnen deelnemen; dat de schatrijke koopman Harts, heel gemeenzaam, twee arme buitenmenschen aan zijne welvoorziene tafel zou ten eten noodigen, hun zijne fijnste wijnen voorschenken, en bovendien, als wegwijzer, met een hunner door de stad gaan wandelen. Dit alles is ongerijmd en zal de schrijver nooit aan iemand die voor een halven cent gezond verstand bezit, kunnen dietsch maken. Dergelijke ongerijmdheden zijn al te zeer in het oog springend, om er overheen te stappen. Ook schijnt de heer Segers de stad Antwerpen niet goed te kennen. Aldus laat hij zijnen jongen schilder, Willem Verkoyen, van op de Kleine-Markt, den toren van O.-L.-Vrouwekerk bewonderen, alhoewel deze van daar onmogelijk zichtbaar is. Wellicht heeft de schrijver hier de Handschoenmarkt met de Kleine-Markt verward? of het is misschien maar eene drukfout, evenals het woord knoppen voor knoopen, gewaagd voor gewacht, enz. Gelukkig is dus tamelijk ongelukkig uitgevallen, en dit bewijst voor ons nogmaals, dat elk schot geenen eendvogel treft. De heer Segers, wij zijn ervan overtuigd, is tot beter werk in staat, en wij zijn dan ook in rechte, eerlang van hem een echt verdienstelijk boek te mogen verwachten. | |
II.Natuur en Hert, dichtbundel van Lodewijk Mercelis. Uitgave van De Seyn-Verhougstraete, Roeselare, fr. 1.75. Een goed vriend, die, tengeschikten tijde, wijzen raad weet te geven, is een schat, welke niet genoeg te waardeeren is. Dergelijk een vriend hadde de heer Mercelis, vóór de uitgaaf van zijnen dichtbundel, noodig gehad, ten einde hem de noodzakelijkheid te doen inzien, er verscheidene van de meest gebrekkige stukken uit te verwijderen, en de overblijvende aan eene strenge herziening te onderwerpen. Zooals de bundel nu is, zal of kan hij hem niet veel eer aanbrengen, hoe smaakvol hij ook gedrukt zij. Wij zijn er verre van af, het den dichter als eene grief aan te rekenen, dat hij te veel gewijde poëzie heeft geleverd; dit komt met zijn heilig priesterambt overeen, of liever het is een natuurlijk gevolg ervan. Overigens, ook in dit vak kunnen meesterstukken worden voortgebracht; doch, jammer genoeg! dit is hier het geval niet. Het mangelt den heer Mercelis zeker niet aan dichterlijken aanleg, maar wel aan taalkennis, aan opvatting, aan een voldoende begrip van | |
[pagina 138]
| |
den versbouw; hij rijmelt er maar op aan, zonder van het door hem behandelde onderwerp doordrongen te zijn, en in stede van het rijm te bedwingen, laat hij er zich teugelloos door meeslepen. Alzoo valt er op den aanvang van sommige zijner grootere stukken weinig af te dingen; doch als een stortvloed horrelen en borrelen de verzen hem uit de pen; door dit gemak van het rijm laat hij zich verleiden, weet van geen uitscheiden en loopt in zijn onderwerp niet zelden verloren, terwijl hij zich daarenboven, ter wille van de voetmaat, aan een overtollig gebruik van stopwoorden bezondigt. Bij het aanstippen van al die gebreken, kunnen wij echter verklaren, dat er tusschen de vele distels en doornen, ook wel goede verzen te vinden zijn, doch zij liggen, tusschen nog veel meer middenmatige, als het ware verdronken en worden door eene waarlijk al te verregaande slordigheid van bewerking ontsierd. Ware het stukje, Rakkers getiteld, aan eene eenigszins zorgvuldiger bewerking onderworpen geweest, er zou stellig een lief, eigenaardig landelijk tooneeltje uit ontstaan zijn. In Naar het leven is de zieke Jongeling van wat al te dichtbij nagebootst, en de legende van den Monnik van Affligem heeft wijlen Van Duyse ons veel dichterlijker voorgedragen. Navolgen is zeker niet verboden, maar dan mag men niet beneden het model blijven, dat men zich ter navolging heeft voorgesteld. Alzoo heeft Multatuli, in zijne Vorstenschool, het verhaaltje le Grain de sable, van den Franschen schrijver Michel Masson, van stap tot stap nagevolgd, doch dit moet gezegd worden, zijn model overtroffen, en een onzer goede vrienden heeft, door zijne goed gelukte navolgingen, insgelijks eene soort van befaamdheid verworven, zooals wij elders tamelijk breedvoerig hebben aangetoondGa naar voetnoot(1). Het slot van ons overzicht zij evenwel een woord van aanmoediging. De heer Mercelis bezit aanleg, en dit is de voornaamste behoefte om eenen dichter te vormen: eene doelmatige studie zal hem, wil hij er zich ernstig op toeleggen, zelve de gebreken leeren inzien, voor welke hij zich voortaan te hoeden heeft. J. Staes. |
|