De Vlaamsche School. Jaargang 33(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Breidel en de Coninc. Zes eeuwen zijn ten Niet gegleden, sinds Breidel en de Coninc den vijand bukken deden; en door het dankbaar nageslacht wordt Breidel en de Coninc geestdriftig hulde toegebracht. * * * Frankrijk zat zoolang te loeren op het schoone Vlaanderland. 't Zou den gruwel thans volvoeren, aan zijn zegewagen snoeren 't schoone Vlaanderland. Vlaandrens graaf zal 't niet beletten: kwijnend zucht hij in 't gevang; Frankrijk stelt aan Vlaandren wetten, en de tijden zijn zoo bang... Wie zal paal en perken zetten aan der vreemden overmoed? Wie den kop verpletten van het Fransch gebroed? * * * Hoor de Metten luiden! Weze de vreemde boei geslaakt! 't Vuig gebroed van 't Zuiden nedergesmakt en afgemaakt! Hoor de Metten luiden! Sidder, de Vlaamsche Leeuw ontwaakt! * * * Hoor, hoor, wat woest geschreeuw, uit Frankrijk opgegaan! Mijn Vlaandren met den Leeuw, nu hoeft ge pal te staan! Wat Frankrijk edels telt, is reeds gedost in staal; en leenheer en vassaal komt woedend toegesneld. De bloedige dag is daar: Daar zijn ze, zestig duizend Franschen. De Vlamingen ook zijn klaar; zij vreezen niet der vreemden lansen; bij Kortrijk wachten zij den snoevenden vijand af; en 't vaderland zij vrij, of worde hun aller graf. * * * De Franschman pocht en hoont en spot; de Vlaming zendt een bee tot God. De Franschman komt het heir bespringen; de Vlaming laat zich niet verdringen. De Franschman vloekt en tiert verwoed; de Vlaming kampt met leeuwenmoed. En met de bijl der maceklieren, en met der wevers goedendag, op ridders als op soldenieren weet hij te zegevieren, wint hij den Sporenslag. * * * Conscience, gij, die Brugges helden in uwen ‘Leeuw’ zoo prachtig hebt gemaald, waar 't beeld van Breidel en de Coninc praalt, is 't recht dat we uwen lof vermelden. Ach, de roem van 't voorgeslacht, al zijn grootheid, al zijn macht werd vergeten lag versmeten in een helledonkren nacht. Frankrijk strekte reeds de handen; Frankrijk zag ons gretig aan, sprak geveinsd van broederbanden, zwoer: ‘Het Vlaamsche volksbestaan moest vergaan.’ Conscience zong van Breidel en de Coninc: met siddrend hartgeklop werd hij aanhoord in elke woning; en Vlaandrens zonen stonden op. De geest van Breidel was hun in de ziel gevaren, weer kregen zij 't besef van eigenwaarde en plicht: zij wilden Vlaamsch en vrij zijn als de vaadren waren; en haat voor franschlarij heeft hier dat beeld gesticht. * * * [pagina 139] [p. 139] Brugge, laat uw feestlied schallen! Klinke luid uw jubeltoon! Is de grafelijke kroon u van 't hoofd gevallen, week de zee van uw gebied, nu toch mag uw Halletoren 't klokkenspel doen hooren, stemmen in ons huldelied! Wat de tijden ook vernielden, zij die 't vaderland bezielden, uwe helden sterven niet! Leonard Buyst. Brussel, 1887. Vorige Volgende