maal met talrijke ingedrukte puntjes, of wel met zigzagvormige lijnen. Eene groote vaas bevatte verscheidene zagen, messen en fijne boorpuntjes, allen in silex, en ook vele schelpplaatjes, waarvan sommige nog ruw afgebroken waren, andere meer afgerond en doorboord en nog andere veel kleiner en goed afgerond en met een gaatje in 't midden. Deze schelpstukjes waren bestemd om er halssnoeren of andere sieraden mee samen te stellen, en de gereedschappen, die er bij lagen, hadden tot het bewerken der schelpen gediend.
In dit tweede tijdvak werden de lichamen der gestorvene menschen of verbrand of wel begraven. De assche en beenderen werden, gelijk in 't vorig tijdvak, neergezet in kamers, uit steenen platen bestaande, waarvan de kanten weleens in elkander pasten. Bij de menschelijke overblijfselen trof men armbanden en halssnoerpaarlen aan, van verschillenden aard en stof. Schoonere, bevalligere en gemakkelijkere wapens, doch steeds nog in koper, dagteekenen van een derde tijdvak. Toen woonde het volk in huizen, bijeengebouwd op heuvelen, door de natuur en door groote muren, in steen en slijk vervaardigd, verdedigd. In de vertrekken werden, in gebakken aarden urnen en potten, verscheidene verbrande graansoorten, boonen, olijven en vruchten van andere gewassen gevonden. Men zag daar de steenen nog liggen, waarmee het graan gemalen werd, ook verbrande sparto-weefsels, wapens en werktuigen, alle in koper, uitgenomen de zagen, vermits de silexen zagen sterker en scherper waren dan de koperen. Door het menigvuldig gebruiken dier zagen, zijn zij aan beide zijden der tanden als gepolijst geworden. Het potwerk is zonder draaischijf doch goed gemaakt. De dooden begroef men met hunne sieraden, wapens en gereedschappen, in natuurlijke holen of in groote steenen kisten, 't zij in de nabijheid der woningen, 't zij in den grond, onder deze laatste zelven. Men deed dit om de lijken tegen roof en schending, die men vanwege vijanden kon te duchten hebben, des te gemakkelijker te beschutten. Twee armbanden, uit een graf gehaald, bestaan uit dikken bronsdraad en zijn ovaalvormig, in plaats van rond, gelijk degene uit dien en uit jongeren tijd. Zij zouden uit een ander gewest voortkomstig zijn en door een ander volk aangevoerd zijn geweest.
De beschaving ging steeds klimmend vooruit en 't benuttigen der metalen deed ook grooten voortgang. Zes der vroeger bevolkte plaatsen hebben daar het bewijs van gegeven en terzelfdertijd merkwaardige bijzonderheden doen kennen. Bovenop de heuveltoppen hadden zich de menschen gevestigd. Zij waren maar klein van gestalte en tusschen hen waren er afstammelingen van verschillende rassen, gelijk de 80 schedels in de verzameling der heeren Siret berustende, zouden doen gelooven. De huizen hadden muren en de heuveltoppen zelven waren met muren verdedigd. De menschen wisten aarden potten en vazen te bakken, van verschillende grootte en vorm. Hier ziet men kommen en drinkschalen met lage, ginder met hooge voeten; andere zijn zonder voet, eindigen spitsgewijs en moeten, om recht te blijven staan, op een bijzonder daartoe geschikt voorwerp gezet worden. De heeren Siret bezitten verscheidene honderden potten van allen aard. In het museum te Madrid integendeel bewaart men er slechts enkele van die soort en uit dien tijd. Het graan werd gemalen bij middel van twee langwerpige steenen. Een dezer bleef vast liggen, terwijl men er, met den anderen, in de lengte over wreef en alzoo tusschen beide, het graan plette of maalde. Silexen zagen, ivoren of beenen naalden en boortuigen, schoone koperen en bronzen pijlpunten met weerhaken en met lange stelen om daarmee aan de pijlen vastgehecht te worden, koperen messen, boren, beitels, dolken en bijlen werden insgelijks op die zes plaatsen in groot getal opgeraapt, alsnog steenen hamers, slijpsteenen, schelpen en krekels in sieraden herschapen, vormen om bijlen en andere wapens te gieten, en tot zelfs de kommekens waarmee het gesmolten metaal in de vormen werd gegoten. Men heeft daar oudheden in overvloed ontdekt en men heeft bevonden dat, buiten de reeds vermelde begrafeniswijzen, de dooden niet zelden in zeer groote gebakken aarden vazen werden te rust gelegd. Zulke lijkurnen waren voor volwassenen grooter en breeder dan voor kinderen.
In eene dergelijke vaas, van de verzameling der heeren Siret deelmakende, liggen thans nog de beenderen van twee personen, eenen man en eene vrouw; aan het armbeen dezer laatste hangt nog haar zilveren armband en op de plaatsen der ooren zijn nog de oorringen. Deze lijken droegen kleederen, toen het graf ze ontving, en de man had zijne bijl en mes bij zich en de vrouw haar mes en steekpriem. De urne bevatte daarenboven twee aarden vazen, de eene grooter dan de andere, en uit eene dezer heeft men eenen houten kam gehaald.
Vele zilveren oor- en vingerringen, haarspelden en armbanden, ook zeven zilveren kronen, zijnde elk slechts een smalle of breede zilveren band met of zonder rechtstaande sieraadstuk in 't midden van den voorkant, schoone lange koperen zwaarden, spiespunten, messen, paarlen, en gouden kleinooden zijn, in de verzameling waarvan hier steeds spraak is, zorgvuldig tentoongesteld. Onder de bewaard gebleven stukjes weefsel zijn de eene veel fijner van draad dan de andere. De koperen messen en wapens werden soms met zilveren klinknagels in hunne stelen vastgezet en onder de zilveren voorwerpen treft men er aan die met koperen nagels zijn gevestigd geweest. Een steekpriem heeft een deel behouden van zijn houten hecht, een ander is in eenen beenen steel gestoken die met zilver omwonden is. De oorringen en armbanden zijn van zilver-koper- of bronsdraad gemaakt, en twee der menschenschedels zijn nog met zilveren kronen omgeven.
Al degenen, die het geluk hebben gehad dien rijken oudhedenschat te mogen bezichtigen, zullen erkend hebben dat hij hoogst merkwaardig is en van het grootste belang voor de studie der voorhistorische tijden in Spanje.
De heeren H. en L. Siret hebben hunne opzoekingen, hunne waarnemingen en de door hen opgedolven stukken, in een werk nauwkeurig besproken en beschreven, en dit werk is door de stad Barcelona beloond geworden met den grooten prijs van 20,000 fr., gesticht door wijlen don Martorell. Het draagt voor titel: Les premiers âges du métal dans le Sud-Est de l'Espagne, en zal in 't licht verschijnen; het bestaat uit twee deelen. Het eerste deel zal het verhaal der ontdekking en de beschrijving der voorwerpen behelzen;