De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
De kerkvoogden van Mechelen en hunne wapenschilden.Bij de oprichting van nieuwe bisdommen in de Nederlanden (1559-1560), kreeg Mechelen, tot dan toe onder geestelijk opzicht aan Kamerijk onderhoorig, eenen zetel van aartsbisschop en primaat. De bisschoppen van Antwerpen, Gent, 's-Hertogenbosch, Brugge, IJper en Roermonde stonden onder het gezag van den aartsbisschop van Mechelen; als primaat had deze den voorrang op de aarbisschoppen van Kamerijk en Utrecht. Het concordaat van 1801 schafte de oude bisdommen af, en weldra volgde eene nieuwe omschrijving. Onder het heringerichte aartsbisdom behoorden oorspronkelijk de bisdommen van Doornik, Gent, Namen, Luik, Aken, Trier en Mentz. De stoel van Aken werd echter in 1821 vernietigd, Trier aan Keulen, Mentz aan Freiburg onderhoorig gemaakt; van een anderen kant werd in 1834 het bisdom van Brugge hersteld, zoodat het tegenwoordig aartsbisdom van Mechelen vijf onderhoorige kerkvoogden telt. Bestaat thans het primaatschap niet meer zakelijk, de historische eeretitel blijft evenwel den Mechelschen kerkvoogd toegekend. In de reeks dergenen, die sinds 1560 achtereenvolgens den aartsbisschoppelijken staf voerden, is Z. Hoogw. mgr. Goossens de vijftiende. Gelijk reeds ettelijke jaren geleden wij de wapenschilden benevens eene korte levensschets der bisschoppen van Antwerpen meedeelden, zoo doen wij thans met de metropolitanen van Mechelen. Verlangt iemand breedvoeriger kennis te maken met de geschiedenis dezer kerkvoogden, hij raadplege de bronnen, waaraan wij onze inlichtingen ontleenden, zooals Van Gestel: Historia archiepiscopatus Mechliniensis: De Ram: Synodicon Belgicum; Théâtre sacré du Brabant; en de voortreffelijke werken van mgr. P. Claessens: Histoire des archevêques de Malines (Louvain, 1881) en La Belgique chrétienne (Bruxelles, 1883). Aan Schotland, de vermoedelijke geboortestreek van den H. Rumoldus, ontleende het aartsbisdom zijn wapenschildGa naar voetnoot(1). Schotland voert op goud eenen leeuw van keel, omringd van twee ramen gebloemd met tegenover elkander staande lelies van dezelfde kleurGa naar voetnoot(2). Het wapen des bisdoms vertoonde zich echter dikwerf met een enkel raam, binnen en buiten gebloemd, en met den leeuw links opklimmend, zooals op bijgaande plaatsnede, naar een geschilderd glasraam der hoofdkerk van Mechelen vervaardigd. I. Antoon Perrenot de Granvelle opent de reeks der kerkvoogden. Den 20n Augustus 1517 te Besançon, volgens anderen te Ornans, geboren, voltrok Perrenot op de schitterendste wijze zijne studiën aan de vermaardste hoogescholen van Europa, en werd in 1539 bisschop van Atrecht benoemd, maar ontving eerst in 1543, te Valladolid, de bisschoppelijke wijding. In Juli 1560 tot den stoel van Mechelen verheven, deed hij zijne plechtige intrede in de aartsbisschoppelijke stad den 21n December 1561. In den loop nog van datzelfde jaar schonk hem paus Pius IV, op verzoek des konings van Spanje, de waardigheid van kardinaal. Achtereenvolgens voerde Granvelle de kardinaalstitels van den H. Bartholomeus-in-het-eiland, van Sint-Silvester, van de H. Prisca, van de H. Anastasia, van Sint-Peetersbanden, van de H. Maria-over-den-Tiber, en eindelijk van Sabina. Granvelle, zegt David, was een der grootste mannen van zijnen tijd, getrouw aan den koning, gehecht aan het land; maar veel te schrander, te voorzichtig en te werkzaam voor de lieden, die met hem aan het roer van den Staat stonden. Deze gaven hem hoogmoed na, en begeerigheid, en eerzucht; doch zulks waren enkel voorwendsels, dienende om andere driften te bewimpelen en den volksgeest te misleiden. Een deel des adels, met den prins van Oranje aan 't hoofd, haakte naar onafhankelijkheid; velen gingen gebukt onder den last hunner schulden; zij zochten in eene omwenteling het middel om zich te redden, en vonden de ketterij best geschikt om de wanorde voort te brengen. Maar zoo lang Granvelle aan het bewind bleef en de gouvernante tot voornaamste raadsman strekte, kon het doel niet bereikt worden; want hij alleen was scherpzichtig genoeg om de geheimste oogmerken te raden, waakzaam om de listen te ontdekken, moedig om alle aanslagen te bevechten, standvastig om ze af te keeren. Geen wonder derhalve dat zijne vijanden rust noch duur hadden onder zijn bestier, en alles in 't werk legden om hem van kant te krijgen. Zulks gelukte hun in het begin van 1564: Granvelle ontving zijn ontslag, ruimde de Nederlanden en vertrok naar RomeGa naar voetnoot(3). Alles wel ingezien, zegt eveneens Gachard, moet men, mijns dunkens, | |
[pagina 134]
| |
bekennen dat Granvelle een der uitstekendste staatsmannen was zijner eeuw; dat hij niets zoo zeer verlangde als het geluk, de rust en den luister der Nederlanden; dat zijn vertrek uit Brussel ten slotte noodlottige gevolgen had, en dat, ware hij aan het hoofd der zaken gebleven, hoogst waarschijnlijk onze streken die lange reeks van onheilen niet zouden gesmaakt hebben, welke ons land, tot dan toe het gelukkigste en het bloeiendste van Europa, met rampen en ellenden vervuldenGa naar voetnoot(1). Na het vertrek van Granvelle, bleef het herderlijk bestier aan vicarissen-generaal, voornamelijk aan Maximiliaan Morillon toevertrouwd, terwijl een wijbisschop, Pipinus Rosa, later Gislenus de Vroede, de bisschoppelijke bedieningen verrichtte. In 1583 werd Morillon bisschop van Doornik; Granvelle deed dan ook afstand van den stoel van Mechelen den 24n Januari van dat jaar, en werd in 1584 aartsbisschop van Besançon. Zijn gewoon verblijf was echter te Madrid, bij het hof; hij overleed daar den 21n September 1586. Joannes-Baptista Sacco, van Milaan, sprak de lijkrede, welke Sanderus ons bewaarde in zijne Elogia cardinalium, blz. 169. Het lijk, naar Besançon overgevoerd, werd in de kerk der Carmelieten ter aarde besteld. Het wapenschild van Granvelle is van zilver met drie dwarslijnen van sabel; het hoofd van goud met halven dubbelen arend van sabel. Men vindt wel eens het wapen van Granvelle, evenals die van sommige zijner opvolgers, gevierendeeld met het hooger beschreven wapen des aartsbisdoms. De spreuk bij Granvelles wapenschild is Durate, het eerste woord van een vers uit Virgilius, dat de kerkvoogd dikwijls op de lippen had: Durate ac vosmet rebus servate secundis, Hebt geduld en bewaart u voor voorspoedigere dagen.
Durate.
II. Joannes Hauchinus, in 1527, te Geeraardsbergen, geboren, eerst deken der collegiale van Sint-Hermes, te Ronse, daarna kanunnik en deken der collegiale van Sinte-Gudula te Brussel, en terzelfdertijd officiaal van laatstgenoemde stad, werd den 30n October 1583, te Doornik, door Maximiliaan Morillon, tot opvolger van Granvelle gewijd. De aartsbisschoppelijke stad evenals Brussel was toen in het bezit der geuzen. In 1580, toen hij het ambt van deken en officiaal te Brussel vervulde, had reeds Hauchinus zijn moedig verzet tegen de eischen der ketters geboet met eene gevangenis van drie maanden; enkel dank aan eene uitwisseling van gevangenen, duurde zijne kerkering niet langer. Eerst in 1585, nadat de twee steden door Alexander Farnese tot overgaaf waren gedwongen, kon de kerkvoogd er zijne intrede doen. Hij overleed te Mechelen, den 5n Januari 1589. Bij den lijkdienst, den 24n Januari, hield Joannes Bernaerts, licentiaat in godgeleerdheid en pastoor van Sint-Pieters, eene lijkrede, die in druk werd uitgegevenGa naar voetnoot(1) Bij een tweeden dienst, te Leuven, was doctor Jakobus Jansson de redenaar. Praesis ut prosis, Wees aan het hoofd om nuttig te zijn: was de leuze van den aflijvige. Het wapenschild heeft drie balken van azuur op zilver.
Praesis ut prosis.
Tot in 1596 bleef de bisschoppelijke stoel onbezet. Eerst werd de geleerde kardinaal Allen of AlanusGa naar voetnoot(2) bij koninklijke brieven van 10 November 1589, daarna, in 't begin van 1593, de bisschop van Antwerpen, Lieven van der Beken, tot de hooge waardigheid benoemd; Alanus, door andere zaken te Rome opgehouden, overleed aldaar den 18n November 1594, en Van der Beken, eenige zaken willende in orde stellen, vooraleer naar Mechelen over te gaan, stierf ook middelerwijl, den 25n April 1595. III. De aartsdiaken Matthias Hovius kreeg eindelijk den herderlijken staf in handen. Hovius of Van den Hove, in 1542, te Mechelen, uit eene treffelijke burgerfamilie geboren, achtereenvolgens onderpastoor en pastoor van Sint-Pieterskerk, in zijne geboortestad, kanunnik der metropolitane en aartsdiaken, nam sinds den dood van Hauchinus, als vicaris capitularis, het beheer des bisdoms waar. In 1595 benoemd, ontving hij, den 18n Februari van het volgend jaar, de bisschoppelijke zalving, in Sint-Rumolduskerk hem toegediend door Petrus Simons, kerkvoogd van IJper, bijgestaan door de bisschoppen van Gent en van 's-Hertogenbosch. Straks het vierde eener eeuw duurde zijne regeering, met ijver en vrucht gebruikt om de stoffelijke en zedelijke puinen te herstellen, welke de woelingen der laatste tijden veroor- | |
[pagina 135]
| |
zaakten. In 1607 beriep hij te Mechelen eene provinciale kerkvergadering, de laatste van dien aard in de kerkelijke provincie van Mechelen gehouden. Een zijner bijzonderste werken, het nuttigste voor de toekomst, was de stichting van het aartsbisschoppelijk seminarie, dat hij, bij uitersten wil, tot algemeenen erfgenaam, ter uitneming van eenige legaten, van al zijne roerende en onroerende goederen aanstelde. Hij overleed in de abdij van Affligem, den 30n Mei 1620; zijn lijk werd in den grafkelder der aartsbisschoppen, te Mechelen, bijgezet; het hart toch en de ingewanden bleven te Affligem. Te Mechelen sprak, den 16n Juni, Jakobus Jansson, deken van Sint-Pieters, te Leuven, de lijkrede; te Affligem, den 7n Juli, Laurijs Beyerlinck, aartspriester van AntwerpenGa naar voetnoot(1). In de hoofdkerk van Mechelen ziet men de beeltenis van den aflijvige, een wit steenen beeld, liggend op een zwart marmeren graf. Het wapen voert op zilver drie varenbladeren van sinopel met de onderpunten vereenigd op eene zode van dezelfde kleur. Superat patientia fortem, Verduldigheid verwint den sterke: zegt de leuze.
Superat patientia fortem.
(Wordt voortgezet.) |
|