schilder een buitengewonen zwier en veel decoratief effect.
Delehaye, Louis, zond slechts één paneeltje in: Het minnebriefje, dat, benevens vele hoedanigheden, eenige aarzeling verraadt. Dezelfde opmerking geldt voor Eene onderbrokene lezing, de Kasteelbewaakster en Bloemen, de drie paneeltjes van Gorge, Eugenius: zij zijn fijn en stil van toon, doch onbeduidend als onderwerp, en niet al te behendig in de samenstelling.
Frits Hanno doet zich bij het eerste aanzien kennen als spotlustig. Suzanna in 't bad, zoo luidt de titel van zijn bijzonderste stuk, hetwelk als volgt is samengesteld: in een hoek van het vertrek, waar het tooneel plaats grijpt, hangt eene plaat, eene Suzanna in 't bad, volgens een ouden meester, voorstellende; de hoofdpersoon van het tooneel echter, is eene schilderspop, neergezet op eenen stoel, hare voeten badende in een blikken kuipken, en hare naaktheid dekkend bij middel van eene toegevouwen gazet! Die ateliersklucht, wellicht eene zinspeling bevattende, zou geene melding verdienen, indien zij niet wezenlijk goed geschilderd ware. Hanno heeft zijn mannequin of beter gezegd zijn wijvekijn misschien wat al te menschelijk gemaakt. Zijne Rozen en zijne Bloemen leveren het bewijs, dat hij meester is van zijn palet, en wellicht gelukken zou bij stukken van grooteren omvang en meer ernstigen aard dan zijne Suzanna. Een gezichtje uit Calmpthout bij regenachtig weder is het vierde stuk van dien schilder.
Mejuffrouw Rosa Leigh zond vijf harer landschappen in: Februari, October in 't woud, Juli, In 't bosch, November; al die stukken getuigen van de kunde, waarmee de schilderes de indrukken der verschillige jaargetijden weet weer te geven. Breed van uitvoering, laten deze schilderijen nergens doorstralen dat zij van de hand eener vrouw zijn.
Henri Luytens Bezoek op 't atelier getuigt van zoeken naar waarheid en natuur; de samenstelling heeft veel verdiensten, evenals de teekening; ook is de algemeene indruk, dien het tafereel teweegbrengt, zeer gunstig. Het zou er echter veel bij winnen, indien verschillende stoffen anders weergegeven waren. De witte kiel van den kunstenaar, het kleed zijner bezoekster, en de zonnescherm, dien zij in de hand houdt, zijn toch niet van dezelfde stof, hoezeer hunne kleur ook overeenkome.
Voor den stal en Voorplaats, van Pieter Evert, zijn twee zeer aangename voorstellingen uit het buitenleven, schoon van licht en warm van toon, in de voorgestelde omgeving bewerkt en zorgvuldig voltooid.
Breed is het verschil tusschen de Kaartspelers, eenvoudig en natuurlijk weergegeven, en het Binnengezicht te Calmpthout, zoo vreemd van kleur als onwaar van verlichting, beide door Frans Proost ingezonden. Begaafd met de hoedanigheden, welke die schilder bezit, is hij bekwaam om veel beter werk voort te brengen, zoo hij wil de natuur bestudeeren onder al hare uitingen en er zich op toelegt ze met eigene oogen aan te zien, en met zijn eigen verstand te doorgronden, zonder zich te bekreunen om hetgeen anderen, rond hem of voor hem, doen of gedaan hebben. De behandeling van het binnengezicht doet onwillekeurig denken aan zekere tafereeltjes van het jaar dertig. De uitslag beantwoordt niet aan de inspanning, die het stuk gevergd heeft en de kunde die de schilder er in gelegd heeft.
Henry Rul stelt eene Dreef ten toon, zoo wijs en eenvoudig van uitvoering als indrukwekkend door hare werking. Onder het gebladert hangt die doorschijnende, waterachtige lucht, welke bij zomerdag, tot zelfs 's middags, wanneer de zon overal elders zengt en brandt, in de bosschen en boomrijke oorden eene kelderachtige frischheid, bij een kelderachtig halfdonker, onderhoudt. Het is niet eene dreef, het zijn een aantal dreven en wegen, die men ziet en waar men met het oog doorwandelen kan. De Zomer is een zeer gelukkig tafereeltje, dat er echt zomerachtig uitziet. Een stil hoekje en een Sneeuweffect volledigen deze uitstalling.
Wild, Eendvogels, Viooltjes, Bloemen en een vrouwekopje, getiteld Phantasie, vormen de verzameling, die aan het penseel van Piet Van Engelen te danken is. Het mag gezegd worden, dat in het stilleven veel leven is, leven van kleur en licht. Er zijn daar stukken wilds in voorgesteld, die waarlijk meesterlijk behandeld zijn.
Jef Van Snick heeft eenen Hekelaar voorgesteld, waarvoor hij stellig niet over den hekel dient gehaald te worden. Dat paneeltje is zeer fijn en deftig, zoowel in zijne grijze als in zijne roode tonen. In eene gewone huiskamer gezien, zou dat schitteren van licht, zonder daarom wit- of krijtachtig te worden; de kleur van het vlas is zeer juist, en de aard der stof goed gevat.
Het Mans- en het Kinderportret, van den beeldhouwer Alfons Van Beurden, zijn, naar gewoonte, eenvoudig, natuurlijk en levendig. In de uitdrukking der oogen van het kinderkopje ligt iets zoo waar en zoo levendig, dat men bij oogenblikken twijfelt of zulks met de gewone middelen teweeggebracht is.
Zoo wij al de voorwerpen dezer tentoonstelling vermeld hebben, is het niet met de bewering, dat het allen meesterstukken zijn; maar het mag gezegd worden, indien zich in het midden van Als ik kan nog geen kunstenaar van hooge vlucht veropenbaard heeft, toch bevindt zich op de lijst der 48 tentoongestelde gewrochten geen enkel, dat niet verdient in aanmerking te komen.
Waarom is des krings programma versierd met een ruiter uit den geuzentijd, die eene vlag voert, waarop de middeleeuwsche spreuk: Als ik kan, voorkomt? Dit anachronisme zou onopgemerkt doorgaan, indien het figuur er waarlijk kunstig uitzag, karaktervol was en uitmuntte door persoonlijke vinding. Dit is echter het geval niet. Uitgaande van een kunstenaarskring, dient zulk programma of heel bescheiden en stil te zijn, ofwel, wat beter ware, een kunststuk, dat, hoe klein ook, de bezoekers met gretigheid zouden ontvangen en zorgvuldig bewaren, als herinnering van hun bezoek aan de tentoonstelling. Hoe onbeduidend deze zaak ook schijnen kan, zij is niet van belang ontbloot. Dit programma symboliseert, als het ware, den kring. Noch stoutmoedigheid uit begeestering ontstaan, noch kalme zekerheid op talent en kennis gesteund, zijn daar te ontwaren. Als ik kan doet denken aan Jan Van Eyck en zijne middeleeuwsche kunstgenooten, de Geus aan Willem van Oranje en zijne medestrijders. Het bezadigd maar streng doordrijven van hunne beginsels bij de groote Gothieke kunstenaars; het onverschrokken doordrijven van beginsels bij de helden der xvie eeuw dienden in woord en daad in den jongen kunstkring te leven.
Bezielende kunstzin, smaak, warmte, leven, ziedaar wat men bij jongeren in overvloed moet aantreffen. Terwijl zij gezamenlijk zeggen: Als ik kan, zou elk in het bijzonder moeten zeggen: ik kan. Wij hopen, dat het eens zoo zijn zal.
P.B.