De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe zeven Schaken.Volgens Christijn verhaalt, in zijn werkje: Septem tribus patricioe Antverpienses, in 1672 te Leiden uitgegevenGa naar voetnoot(1), bloeiden er in de xiiie eeuw zeven beroemde Antwerpsche geslachten, die gemeenlijk de Schaecken worden genoemd. Zij stamden af van de eerste bezitters des grondgebieds rond den Burcht gelegen, droegen in hunne schilden het kenteeken van eenen en denzelfden oorsprong, namelijk eenen geschakeerden band, en heetten naar degenen van wie zij voortkwamen of naar de plaatsen waar hunne domeinen gelegen waren, Volkaerts, Wilmaers, Hoboken, Bode, Aleyns, Impeghems en Papen of Spapen. Zij alleen, ‘zoo het schijnt,’ zegt Christijn, hadden tot de openbare ambten toegang, en dit schijnt des te meer zoo geweest te zijn, vervolgt hij, daar voor tweehonderd vijftig jaar, - dat is in de xve eeuw, - bijna al de schepenfamiliën aan een hunner door maag- of bloedverwantschap gehecht waren. Hetgeen door den voormelden schrijver als waarschijnlijk wordt aangehaald, wordt door anderen of in twijfel getrokken of kortaf geloochend. In de laatste uitgaaf van Butkens' Trophées du Brabant,Ga naar voetnoot(2) wordt er gezegd, dat, alhoewel sommigen van gevoelen zijn dat er vroeger insgelijks te Antwerpen zeven bevoorrechte geslachten waren, uit welke de schepenen moesten gekozen worden, daar echter geene voldoende bewijzen van zijn. De Antwerpsche secretaris A. van Valckenisse, na vermeld te hebben in het handschrift: Noblesse d'autres familles patriciennes et considérables de la ville d'Anvers, etc.,Ga naar voetnoot(3) dat, ‘zoo men zeide,’ uit de zeven Schaken, vroeger de burgemeesters en schepenen, te Antwerpen, gelijk zulks te Brussel en te Leuven plaats had, gekozen werden, voegt er wat verder bij, dat er dient opgemerkt te worden, dat de voormelde zeven edele Antwerpsche familiën of hunne afstammelingen, niet alleen, de stad bestierd hebben sedert den jare 1200, maar dat zij, - in het bestuur, - van andere (Antwerpsche familiën) vergezeld waren.Ga naar voetnoot(4) In eene aanteekening van A. van ValckenisseGa naar voetnoot(1) op het werkje van Christijn, leest men insgelijks dat er nooit hier te Antwerpen, zeven geslachten bloeiden, gelijk te Leuven en te Brussel. Voor den baron J. Le Roy, schrijver van de Notitia Marchionatus Sacri Romani ImperiiGa naar voetnoot(2), is het ook niet bewezen dat vroeger de zeven Schaken alleen tot 't bestier der stad Antwerpen recht hadden. En alhoewel Torfs, in zijne Esquisse de l'histoire d'Anvers,Ga naar voetnoot(3) zegt, dat de bedoelde familiën en hunne verwanten tot het einde der xiiie eeuw, alleen dit voorrecht genoten hebben, leest men in de Geschiedenis van Antwerpen,Ga naar voetnoot(4) door Mertens en Torfs opgesteld, dat zulke voorgeving niet voldoende bewezen is. GensGa naar voetnoot(5) deelt die meening; volgens hem en volgens den heer Aug. Thijs,Ga naar voetnoot(6) bezaten de zeven Schaken geen voorrecht, waardoor zij van de andere schepenfamiliën onderscheiden waren. De heer P. Génard schreef reeds in 1853Ga naar voetnoot(7), van het geslacht van Wineghem, een der oudste en der voornaamste van Antwerpen, gewagende, als volgt: ‘Alhoewel deze, en andere familiën, niet behoorden tot de geslachten onder den naem van zeven Schaken bekend, zou men nochtans hier ten onrechte van afleiden, dat zij eenen minderen rang dan deze laetsten bekleedden.’ En onmiddellijk voegt de beer P. Génard erbij: ‘De Van den Werve's, de Van Wineghem's, de Bornecolve's, de Colensone's, de Draecke's, de Tuclandt's en anderen, waren zoo aanzienlik, en voor het minst zoo welhebbend als de Wilmar's, de Bode's, de Impeghem's, de Hoboken's, de Pape's, de Volkaert's en de Aleyn's. Wij zijn het dus eens met Valkenisse, die in een onuitgegeven schrift, de geschiedenis der Schaken, voor een vertelsel van Christijn houdt.’ In 1862 gaf L. Torfs zijne Nieuwe Geschiedenis van Antwerpen uit, en daarin leest men, dat er in 1300 tusschen de patriciërs en de ambachten eene ‘hevige oneenigheid ontstaen was, ter zake van het bezit van het schependom, hetwelk de eersten als hun onvervreemd erfgoed beschouwden, immers, zy zouden het zoo hebben weten aen te leggen, dat zy, hunne afstammelingen en nabestaenden altoos aen het schoteltje zaten. Zoo verre, weet men, - vervolgt Torfs, - maer in de xviie eeuw vond iemand goed, de zaek nog beknopter voor te dragen, en ons de zoogenoemde zeven Schaken te scheppen, om ons gelyk te stellen met Brussel en Leuven, die werkelyk zeven riddergeslachten tellen. Van daer het boekje der Septem tribus patricioe Antverpienses, 't welk ons de familiën Volkaert, Wilmaers, Bode, Aleyns, | |
[pagina 121]
| |
De Pape, Van Hoboken en Van Impeghem, voorstelt als onze oudste steenburgers, die prat op eenen geschaekten balk of band, dien zy in hun schild voerden, zich de oppermagt zouden hebben aengematigd.’Ga naar voetnoot(1) Torfs zegt verder dat de edele familie Clap ook eenen geschakeerden band in haar wapenschild droeg, dat er dus in plaats van zeven wel acht Schaken zouden geweest zijn, en dat de Schaken ook de eenigste of de oudste schildburgers niet waren, vermits andere familiën vóór hen het schepenambt hebben bekleed. ‘Later, als men de Schaken op de schepenlysten ziet verschynen, - voegt hij erbij, - vindt men hunne namen nevens degene van andere schildbeurders opgegeven; maer van een tydperk, gedurende hetwelk zy alléén en hunne nabestaenden het stadsbewind in handen zouden hebben gehad, daervan is in onze jaerboeken geen spoor.’Ga naar voetnoot(2) Aldus getuigt Torfs en in zijn opstel over het Oude schependom van Antwerpen, treft men reeds in 1146 en in 1186 schepenen aan die geenszins den naam van eene der zeven familiën droegen.Ga naar voetnoot(3) Uit de bovenstaande uittreksels uit de aangeduide werken van Butkens, van Valckenisse, Le Roy, enz., zou men dus mogen besluiten dat die zeven geslachten niet meer recht hebben bezeten dan andere van hunnen tijd, en dat, indien zij zeven patriciërsgeslachten hebben uitgemaakt, er nog andere dergelijke nevens hen bestonden. Maar langs eenen anderen kant is er een privilege van den 25n Februari 1355 (1356), van Wenceslaus en Joanna, waarin men, volgens Mertens en Torfs zelven zeggen, nog sporen bemerkt van de voorrechten der Schaken. Ziehier het uittreksel door die schrijvers meegedeeld: ‘dat voortaen syn sullen binnen onser voors. stadt van Antwerpen twelf schepenen ende ses raetslieden, die den sessen oudsten geslechten binnen onser stadt van Antwerpen toebehooren, ende die uyt dien geslechten geboren syn, ende die jaer ende dach poorteren binnen Antwerpen geweest hebben.’Ga naar voetnoot(4) In die weinige regels, gelijk men komt te zien, is er slechts spraak van zes geslachten, wier namen evenwel verzwegen blijven. Ook zou dit stuk, volgens ons, aan die zes familiën slechts het voorrecht toegekend hebben dat uit hun midden alleen, de zes raadslieden allen, mochten genomen wordenGa naar voetnoot(5). Het is waar, dat de zinsnede: ‘dat voortaen sijn sullen..... ‘twelf schepenen ende ses raetslieden, die den sessen oudsten geslechten binnen onser stadt van Antwerpen toebehooren ende die uyt dien geslechten geboren sijn, enz.,’ ook kan verstaan worden alsof en de schepenen en de raadslieden van de zes geslachten moesten zijn, en nochtans is het zeer mogelijk dat de raadslieden maar alleen onder de leden dier familiën moesten gezocht worden. Ziehier waarom: Daar, waar het privilege vervolgens van de jaarlijksche vernieuwing der schepenen en raadslieden gewaagt, herhaalt het, dat in de plaats der aftredende raadslieden, doo[...] schepenen, er andere zullen gesteld worden, dus andere raadslieden, ‘die geboren syn uytten voors. sesse geslechten,’ terwijl het, van de schepenen sprekende, enkel vermeldt dat de nieuwe schepenen ‘andere goede luyden’ derzelfder stad moeten zijn.Ga naar voetnoot(1) Men zal het verschil vatten, denken wij. Lodewijk van Caukercken verhaalt ook, in zijne Cronyke der stadt Antwerpen,Ga naar voetnoot(2) dat door Joanna, echtgenoote van Wenceslaus, in 1355, aan Antwerpen vergund werd ‘te moeghen kiese ses raetslieden vt de geslachte.’Ga naar voetnoot(3) Indien dus de zes oudste familiën, in het privilege van 1356 bedoeld, zes der zeven Schaken waren, dan mag men toch voor waarheid houden, dat hun wel iets meer dan den overigen Antwerpschen familiën was toegekend. Edoch, Papebrochius,Ga naar voetnoot(4) die de zienswijze van Christijn bijtreedt en het privilege van 1356 ook kende, hij vertaalde het zelfs in zijn werk, denkt dat in dit stuk gesproken wordt alsof de raadslieden en tevens de schepenen den zes geslachten moesten toebehooren, en dat, alhoewel dit zoo geschreven staat, de meening des vorsten zou geweest zijn dat de schepenen alleen uit dezelven werden genomen en de raadslieden slechts onder de goede mannen der burgerij. Zou dit zoo zijn? Wie zal ons, na zoo langen tijd, het gedacht des vorsten nog kunnen verklaren? Bekennen wij liever, dat men in de zaak der zeven Schaken, het op vele punten, niet eens is, en dat daar altoos veel raadselachtigs zal in blijven. Hoe het ook zij, indien men de Geschiedenis van AntwerpenGa naar voetnoot(5) moet gelooven, dan hadden die zeven familiën, - aldaar nochtans insgelijks de ‘zeven ridderfamiliën’ genaamd, - geenen graad in den adelstand, zij waren zelfs geene ridders, en Mertens en Torfs steunen hun gezegde op deze bijzonderheid, dat de helmen, boven de schilden dier geslachten geplaatst, slechts van eenen hoed en niet van eenig teeken van waardigheid of graad voorzien waren. De zeven Schaken waren ook den burggraaf van Antwerpen leenplichtig en trokken onder zijn geleide ten oorlog.Ga naar voetnoot(6) Torfs acht ze ook slechts als schildbeurders of schildvoerders, gelijk men er te Antwerpen nog andere kende, en de hierbedoelde schildbeurders ‘waren voorname poorters, die het regt hadden verkregen om te velde te komen met een schild met gemeene wapenfiguren. Zy vormden eene middelklasse tusschen den eigenlyken adel en de gewoone burgery.’Ga naar voetnoot(7) | |
[pagina 122]
| |
Indien Mertens en Torfs het goed voorhebben en de zeven Schaken bijgevolg met geenen graad of waardigheid in den adelstand waren vereerd, zoo belet dit geenszins dat zij toch edel kunnen geweest zijn. Immers eenieder mocht wel, naar zijn genoegen, een wapenschild dragen, doch het was slechts den edelen toegestaan er eenen helm boven te plaatsen. Waren nu de schilden der zeven geslachten van eenen helm vergezeld, dan zal dit des te meer voor hunnen adeldom getuigen. En wat de ‘gemeene wapenfiguren’ der schildbeurders betreft, waar Torfs van spreekt, men zou dienaangaande kunnen inbrengen dat de geschakeerde balk der zeven familiën, geen gemeener wapenfiguur is dan andere figuren, in de blazoenen van zeer oude adellijke geslachten aanwezig. Ten bewijze daarvan strekke, dat de grootste vorstelijke huizen, zooals die van Oostenrijk, Baden, Lorreinen, Leuven-Brabant, enz., geene andere teekens dan een balk of een band, in hun schild hebben gevoerd. En al ware nu die balk of die band een gemeen wapenfiguur, zou dit dan voldoende zijn om de Wilmaers en de zes anderen, voor schildbeurders te doen doorgaan en hun eene adellijke afkomst te ontzeggen? Behoorden zij of behoorden zij niet, van in de vroegste tijden, tot den adel, zij waren echter van de oudste familiën der stad, zij waren machtig en in aanzien, en telden verscheidene hunner leden onder de personen die destijds hooge ambten bekleedden. Sommige hunner zijn ook ridders geweest. In de xiiie eeuw en naderhand insgelijks, ziet men onder de namen der schouten, ammans, burgemeesters en schepenen van Antwerpen en onder die van de hofdienaren der hertogen van Brabant, namen der zeven Schaken voorkomen. Alzoo vindt men in 1270, Jan Bode, schout; in 1325, Egidius van Hoboken, schout; in 1398, Jacob van Hoboken, amman; in 1412, Pieter Bode, burgemeester; in 1418, Nicolaas Aleyns, burgemeester; in 1433, Jan Spapen, ridder, burgemeester. Arnold Aleyns was schepen in 1230; Pieter van Impeghem in 't zelfde jaar; Jan Bode, in 1243; Jan de Pape, in 1261; Jan Wilmaers, ridder, in 1289; Egidius van Hoboken, in 1306; Jan Wilmaers, ridder van Jerusalem, in 1332, en Jan Bode, ridder van Jerusalem, in 1336. Nicolaas van Hoboken was, in 1216, erfmaarschalk van 't hertogdom Brabant en de schout Wouter Volkaert werd in 1284, ontvanger van hertog Jan, in Brabant.Ga naar voetnoot(1) Vóór 1356 zou echter reeds eene der zeven Schaken uitgestorven zijn geweest of uit den lande vertrokken, volgens Mertens en Torfs naar de Annales van Papebrochius, in hunne Geschiedenis van AntwerpenGa naar voetnoot(2) verhalen. Zij en Papebrochius gissen zulks, omdat er in het boven besproken privilege van den 25n Februari 1355 (1356), maar van zes geslachten meer spraak is. De verdwenen familie zou die der Impeghems zijn geweest, die voor de laatste maal onder de schepenen in 1230, door ridder Pieter van Impeghem vertegenwoordigd was. Wat nu de wapenschilden der zeven Schaken betreft, ziehier hoe zij waren samengesteld: De Volkaerts droegen een rood schild,met eenen geschakeerden balk van zilver en zwart van twee rijen. De Wilmaers hun schild was zwart, met eenen geschakeerden band van zilver en rood van twee rijen, vergezeld van twee zilveren vijfvingerbladen. De Hobokens hadden eenen geschakeerden balk, van rood en zilver, van twee rijen, op een zwart veld. De Boden hadden een zilveren schild, met eenen geschakeerden balk van rood en goud van twee rijen. Het schild der Aleyns was rood, met eenen geschakeerden balk van goud en blauw van twee rijen. De Impeghems voerden een blauw schild met eenen balk in rood en zilver geschakeerd van twee rijen. Eindelijk de Papen of Spapen hadden een groen schild, met eenen in zilver en rood geschakeerden balk van twee rijen. Die geschakeerde band, in het schild van iedere dier familiën geplaatst, heeft hen, zoo men wil, de zeven Schakendoen noemen, en daar deze van eene en dezelfde afkomste zouden geweest zijn, zouden zij, om zich van elkander te onderscheiden, de kleuren hunner wapens veranderd hebben. Die wapens zijn hier afgebeeld, en de lezer, welke met deze aanteekeningen, zijne nieuwsgierigheid aangaande die geslachten, niet heeft weten te bevredigen, zal ook nopens hen, behalve de reeds aangeduide werken, het belangrijk in uitgave zijnde Wapenboek der stad Antwerpen, door den heer P. Génard, met nut kunnen te rade gaan. In dit werk zegt de heer P. Génard, van hen sprekende, onder andere: ‘Hunne domeinen zouden zich in de omstreken der burcht en vooral op de Groote Markt hebben bevonden, en inderdaad, over weinige jaren ontdekte men aldaar op den hoek der Wisselstraat de puinen van het oud verblijf der Aleyns.’Ga naar voetnoot(1) Antwerpen, 10 Maart 1887. H.V.C. |
|