‘Aan de heeren opstellers van het tijdschrift “De Vlaamsche School.”
‘Mijnheeren,
In de 11e aflevering van uw alom geacht en veelgelezen tijdschrift, vind ik, op blz. 83, een artikel, getiteld: Hendrik Conscience en zijne volledige werken, geteekend J. Staes. Eenige regelen daarvan, rakende mijnen persoon en mijne werken, zijn in bewoordingen vervat die ik zonder aanmerking niet kan laten doorgaan.
De heer Staes zegt in dit artikel, onder andere, dat er in 1873, bij den heer Van Dieren eene prachtuitgaaf der volledige werken verschenen is met platen van Edward Du Jardin, in vergroot formaat, en eenige regelen verder schrijft hij: ‘dat dezelve wezenlijk ongelukkig en slecht zijn, met uitzondering nochtans van die der Kerels van Vlaanderen.’
‘Deze woorden doen veronderstellen en de meening ontstaan, dat ik de maker zijn zou dezer platen. Ik heb altijd in het gedacht verkeerd, dat de heer Staes kunstkennis en kunstwaardeering genoeg bezat, om te kunnen zien en oordeelen, dat er tusschen de platen dezer prachtuitgaaf in vergroot formaat, en de oorspronkelijke, geene andere van mijne hand gemaakt zijn dan alleenlijk die der Kerels van Vlaanderen; al de overige zijn erbarmelijk slechte namaaksels, door eenen onbehendigen en onkundigen Hollander nageteekend en door eenen tweeden even onbekwamen Hollandschen graveur op steen geëtst.
Bij de verschijning dezer uitgaaf heb ik, bij gelegenheid, eenige der eerste platen te zien gekregen en daar dezelve zoo slecht waren weergegeven, achtte ik het destijds onnoodig, door eene klacht, er de aandacht van het publiek op in te roepen, denkend dat het voor elkeen duidelijk zichtbaar bleek, dat dezelve niet door mij persoonlijk waren geteekend.
Ik zie nu dat ik mij, onder dat opzicht, heb bedrogen en dat zelfs mijne beste vrienden desaangaande in twijfel verkeeren. Ten einde voorgoed hieraan paal en perk te stellen, heb ik mij de moeite gegeven, de bedoelde uitgave eens na te zien, en lever hieronder, tot inlichting van het publiek, eene zonderlinge tabel, die bewijzen zal, hoe men in den boekhandel met het werk van eenen kunstbeoefenaar omspringt.
Er zijn in 't geheel in deze uitgaaf 248 platen verschenen, te verdeelen als volgt:
‘In De Kerels van Vlaanderen, door mij zelf gemaakt |
8 |
Namaaksels naar mijne platen, met mijn handteeken |
122 |
Namaaksels naar mijne platen, zonder handteeken |
60 |
Platen door anderen gemaakt, met mijn handteeken |
8 |
Platen door anderen gemaakt, zonder handteeken |
31 |
Platen door anderen gemaakt, met een vreemd handteeken |
19 |
|
_____ |
|
248 |
In de hoop, Mijnheeren, dat gij deze kleine terechtwijzing in uw tijdschrift zult gelieven op te nemen, bied ik u op voorhand mijnen hartelijken dank.
Uw gansch toegenegene Ed. Du Jardin, professor bij de koninklijke academie van schoone kunsten.
Antwerpen, 28 Juni 1887.’