en 0m33 breed, van 70 bladen en werd in 't Vlaamsch met schoone Gothische cursiefletters geschreven. Twee bladen ontbreken eraan en een ander is door een smallen perkamenten band vervangen. De inhoud van een der verloren bladen, misschien het eenigste der twee waarop iets te lezen stond, heeft de heer Colens aan eene perkamenten rol of tweede lijst der uitgaven van 1302 ontleend. Over die rol, over twee losse bladen bij de ingebondene rekening gevoegd en over verscheidene andere stukken reeds vroeger uitgegeven en insgelijks van betalingen gewagende, worden in de inleiding, wetenswaardige inlichtingen meegedeeld. Verder spreekt de heer Colens over de bediedenis van sommige tijdsaanduidingen in de rekening voorkomende en over het tijdstip des jaars, waarop de rekeningen werden gesloten en den wethouderen en den vertegenwoordigers der gemeente voorgedragen.
De rekening in-folio werd in de Halle, onder slot, in eene der kisten der schatkamer bewaard, was ten gebruike van den burgemeester Martinus van der Rughe bestemd en begint in dezer voege:
‘Int jaer hons Heren / als men scriift duzent drieondert ende tve / tdisendaeghs na honser Vrouwen daghe ter Lichtermessen / rekenden jn die camere van der halle der Martiin vander Rughe ende Jan Eyme / van haren bourghemesterscepe / van al dat sie adden ontfanghen ende vte ygheven van vtgangende meye tote de vorseide tiit / vor scepennen dats te wetene: Willeme van den Hille / Reinard f. Arnout / Clais Grotwerc / Clais f. Pieters / Clais Loye / Janne Donker ende Janne van Laepscure / Janne van den Hoye ende Robrech den Brantere / scepenen / ende vor die hondert man die daer toe ouer al de gemeinte ende van porters ghenonen siin ende waren / ende gheordinert vor den here ende vort vor die geene die scepene ende raed adden ghesiin tote den daghe vorseit.’
De rekening bevat de ontvangsten en de uitgaven der stad Brugge in 1302 en is bijgevolg in twee voorname deelen verdeeld. In het eerste wordt er melding gemaakt van de goederen binnen en buiten Brugge in beslag genomen, van de aangeslagen schulden die aan vijanden der stad nog moesten uitgekeerd worden; van ontvangsten in wijn en voor wijn; van de losgelden die ridders en andere personen tijdens de Brugsche Metten aangehouden, verschuldigd waren; van verschillige gemeene ontvangsten alsook van opbrengsten van geleende gelden en der heffing van vier deniers ten honderd.
Onder de in de stad aangeslagen goederen was er wol, laken, huiden, wijn, specerijen, koorn, bedden, lepels en ander huisgerief, zeem, kleederen, en zoo voort. Onder de goederen, buiten de stad verbeurd verklaard, is er spraak van hooi, haver, koorn, vitsen, schapen, en ook van cijnzen en renten.
De verbeurde goederen werden verkocht en hunne opbrengst tot het aanschaffen van andere voorwerpen gebezigd. Aldus gaf men vijf zakken wol aan de zuster van Jan Breidel voor negentig pond en van die negentig pond kreeg Jan Breidel er veertig voor een paard aan Willem van Gulik geleverd. Een zak wol gold destijds dus achttien pond en voor veertig pond en soms voor minder ook kon men eigenaar van een paard worden. Niet zelden echter werd die koopsom verre overtroffen.
De losgelden der gevangenen beliepen, voor sommigen, zeer hoog. Rogier van Lichtervelde moest twaalfhonderd pond geven; Jan van Halewijn, elfhonderd zeven en zestig pond; Willem van Ghistele, drieduizend pond; Wouter, heer van Hondscote, vijfduizend pond, terwijl Wouter Randolve van Seclin slechts voor veertig pond, Diederik van der Gracht voor vijftig pond en Jan van der Haghe voor twintig pond staan opgeteekend. In het hoofdstuk der geleende gelden worden de ambachten en neringen van Brugge opgenoemd even als later in de uitgaven. Het tweede gedeelte of dat der uitgaven is het belangrijkste. Daar verneemt, men al wat er betaald werd voor de mondbehoeften en het onderhoud van Willem van Gulik en zijne lieden; voor de onkosten van Jan van Namen en Gwijde, zijnen broeder; voor de soldij der Duitsche heeren die in 't leger dienden, en voor het onderhoud van Gwijde sedert hij kapitein der stad werd; verder wat er uitgegeven is geweest ten gevolge eener nieuwe overeenkomst met Gwijde gesloten; alsook voor 't bewaken der Zwijn; voor het loon der soldaten die aan geene krijgstochten deel namen en voor de heirvaarten naar Wijnendaal, Cassel, Kortrijk, Duay en Grevelingen. Dan volgen de uitgaven door Willem de Reepere en zijne gezellen voor wijn, de gemeene uitgaven, de betalingen voor het vervoer te paard, de soldij der boden en 't geen het aanslaan van goederen en 't innen van geld gekost heeft.
De stad betaalde vleesch, ganzen, kiekens, kapuinen, moeskruid, erwten, eieren, taarten, boter, visch, brood en wijn, door Willem van Gulik en zijne lieden verbruikt; insgelijks betaalde zij 's vorsten keukenbedienden, het maken en 't bemeubelen zijner tenten, de haver voor de paarden, de wedden der heeren en der andere personen die met hem in 't heir waren, onder andere vijf en twintig pond aan Jan Borluut; verscheidene voorwerpen, die er noodig waren, zooals banieren, laken en voederingen, lanzen en bogen, ook paarden en het loon voor verrichte werken. Hetzelfde had plaats voor Jan van Namen en Gwijde. Aan de bewaking der Zwijn namen onder andere tweehonderd soudeniers met acht kapiteinen deel en zij trokken te zamen duizend zes pond veertig deniers, verder verscheidene edellieden met edele en onedele knapen, welke allen door Brugge werden vergeld.
Men leest in het hoofdstuk der uitgaven voor de heirvaarten naar Wijnendaal, Cassel en Kortrijk, dat er stormtuigen werden vervaardigd, geschut gekocht, een standaard, banieren en penoenen gemaakt, dat meester Jan Raepsaed, de ‘stede surgien’, een paard bereed van drie en dertig pond, dat de raad van Brugge in het heir was, hoe de aanvoerders der voetboogschutters heetten, wat de hoofdmannen der ambachten en neringen ontvingen en meer andere belangrijke bijzonderheden.
In het kapittel der onkosten van den tocht naar Duay is er insgelijks spraak van oorlogstuig en krijgslieden, zooals van soudeniers met roode ‘frocken’ en witte kruisen, met blauwe ‘frocken’, met gele ‘frocken’, met witte ‘frocken’ en roode kruisen; en van Duitsche boogschutters.
Onder de gemeene uitgaven werd er geboekt dat men, na de zegepraal, gras strooide in de straten te Brugge tegen de komst van Gwijde, dat men hem twee stukken was aanbood, wal men gaf aan den klokkenluider, aan degenen die de gevangenen bewaakten en voor den kost dezer laatsten, wat Pauwel van Langhemarc bekwam om den maaltijd door hem aan Willem van Gulik gegeven, Pieter De Coninc voor laken door hem gekocht ten behoeve der schutters, wat anderen ontvingen voor 't stellen der tenten, voor 't lijnwaad derzelve; voor 't laken der schutterskleedij, 't bewaken der stadspoorten en talrijke andere bewezene diensten en geleverde waren.
De rekening van 1302 is een gewichtig stuk voor degenen die de gebeurtenissen in dien tijd, in Vlaanderen voorgevallen, doorgronden willen en tevens voor hen die met het burgerleven te Brugge, in 't begin der xive eeuw, beter verlangen bekend te worden. Trouwens de lezer vindt daar aangeduid wat de prijs van verschillige eetwaren en andere goederen was, wat er in het huisraad der burgerij werd aangetroffen, welke de verschillende stadsbedieningen waren, wat loon daarvoor werd uitgereikt, aan welke oversten de burgers ten tijde van oorlog gehoorzamen moesten, hoe het stedelijk leger verdeeld was en wie dezes aanvoerders waren, waarin de krijgsuitrusting bestond, hoe de gevangenen behandeld werden, welke werken er ten voordeele der stad en ter verdediging der bedreigde plaatsen werden verricht.