De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRichard Wagner.Richard Wagner, sa vie et ses oeuvres, par Adolphe Jullien, Paris, Librairie de l'Art, Jules Rouam, Londres, Gilbert Wood & cie, 1886. Groot in 4o van 350 bladzijden. Richard Wagner bekleedt eene te aanzienlijke plaats in de kunstgeschiedenis dan dat de Vlaamsche School den genialen toondichter onbesproken kan laten. Ja, er is nog meer. Zijn geest is niet als die van Mozart Romaansch getint, niet als die van Haydn vol herinneringen aan den hofstaat der achttiende eeuw in Frankrijk, die de Duitsche beschaving niet onberoerd liet. Wagner is een Germaansch toondichter bij uitmuntendheid; daarom voelen onze Vlaamsche toonkunstenaars in hem eene verwante ziel. Wagner is zelfs de zanger der stichting van het hertogdom Brabant. Lohengrin, de zwanenridder, de drager van die sage, is een van Wagners voortreffelijkste scheppingen. Geen wonder dan ook dat in de allereerste plaats, de opera van dezen haam reeds vóór vele jaren te Brussel werd uitgevoerd. Sedert dien tijd zweeg evenwel zeer lang de muze van Wagner voor de bewoners onzer hoofdstad. Niet alleen bij onze oostelijke maar even zoozeer bij onze noordelijke broeders waren zijne hoofdwerken reeds vele jaren bekend, toen in België de smaak daarvoor nog niet was opgewekt. Zelfs Lohengrin was gaan slapen. Men heeft het aan den wakkeren en hoogst begaafden Jozef Dupont te danken dat in de laatste jaren het publiek zich aan Wagners muziek begint te.... gewennen. Daardoor was het mogelijk vóór drie jaren volle zalen te verkrijgen bij de opvoering van den Ring des Nibelungen in vier achtereenvolgende voorstellingen, en zelfs in de Hoogduitsche taal. Twee jaren later volgde Les maîtres chanteurs (Die Meistersinger von Nürnberg) in de voortreffelijke vertaling van Victor Wilder. Nu Dupont en Lapissida bestuurders geworden zijn, komt Die Walküre, de tweede, of, zonder het voorspel Rheingold, de eerste opera der genoemde trilogie, te voorschijn in den Muntschouwburg en zal waarschijnlijk bij 't afdrukken van dit artikel reeds ten gehoore zijn gebracht. Aldus doet zich de gelegenheid des te beter voor om van het hierboven aangeduide, merkwaardige werk te spreken. Voorwaar, de verhandelingen over Wagners leven en werken vullen reeds geheele boekenplanken; doch weinige | |
[pagina 63]
| |
daarvan zijn in 't Fransch geschreven. De Duitsche taal stond eene spoedige kennismaking met den invloed des meesters in den weg. Het werk van Jullien bevat volstrekt geen overzicht van hetgeen tot heden over den grooten kunstenaar werd geschreven, maar het is een zelfstandige arbeid, met een groot aantal nieuwe gezichtspunten, welke vroeger gekende daadzaken uit Wagners leven toelichten en begrijpelijker doen schijnen. Wij willen in deze regelen niet treden in eene schatting van het streven en werken des grooten kunstenaars. Die onzer lezers wien het er om te doen is van een onafhankelijk maar Christelijk standpunt eene beschouwing van Wagners geest en werken te leeren kennen, bevelen wij in de allereerste plaats aan eene studie van Th. Schmid S.J.Ga naar voetnoot(1), een door en door bevoegd rechter, die de werken des toondichters in al hunne bijzonderheden heeft onderzocht. Wij laten het vraagstuk eveneens rusten, in hoeverre Wagners muziek afgescheiden van den tekst eenen zedelijken of onzedelijken invloed uitoefent of kan uitoefenen. Wij treden in dergelijke theorieën heden niet. - Doch wil men een enkel woord vernemen, waarin men de indrukken die wij van Wagners kunstwerken ontvingen kan samenvatten: Wagner maakt van de kunst eene godheid! Mocht men dit woord niet verstaan; mocht men den zin daarvan goed- of afkeuren... heden bepalen wij ons daarbij - en komen ter zake. Adolphe Jullien heeft een prachtig werk geleverd. De tekst draagt niet alleen, gelijk gezegd is, den stempel der oorspronkelijkheid, hij is daarenboven versierd met veertien oorspronkelijke drukken naar Fantin-Latour, met vijftien portretten van Richard Wagner, vier sterkwater- en 120 staalprenten: caricaturen, opera-tafereelen, autografen, enz. enz. De tekst is doorloopend op geheel nieuwe onderzoekingen gegrond, en men moet verbaasd staan, dat zulk eene verzameling van bijzonderheden over Wagners leven bijeengebracht zijn in het land waar Tannhaüser nog vóór de uitvoering uitgefloten heeft; en dat een Fransche schrijver en een Fransche uitgever den moed hadden met dit werk voor het publiek te treden. Het doet hun eere aan! Jullien verdiept zich niet in Wagners componeerstelsel. Hij glijdt over Buschmann en anderen tot aan Hillers scherpe oordeelvelling gemakkelijk heen. Hij beweert noch wederlegt; hij is eenvoudig geschiedschrijver, en waar hij spotprenten mededeelt is het niet om den kunstenaar te verkleinen, maar om des te beter het oordeel van een zeker publiek, en Wagners wederwaardigheden aan den dag te stellen. Hij schildert vooral wat de kunstenaar in Frankrijk heeft geleden, maar ontziet zich niet de, baatzucht en grilligheid, ja zelfs de ongetrouwheid aan schijnbaar edele sympathieën te schetsen, waaraan de toondichter zich schuldig maakte, zoodra hij daarin voordeel zag voor zijne kunstrichting. Wagners liefde tot de weelde wordt niet in het duister gesteld, en met klare woorden verhaald, waarom hij geen millionair is geworden. Van de andere zijde wordt hij in bescherming genomen tegen de beschuldiging, als hadde zijne in 1866 gestorvene gemalin in nood verkeerd. Zij schrijft zelve de verzekering dat Wagner haar tot aan haar levenseinde een meer dan toereikend pensioen verleende. Zij deelt dit mede om ‘haren man ten minste tegen eene der vele lasteringen te beschermen, die hem van alle zijden naar het hoofd worden geslingerd.’ Jullien verhaalt dan hoe Wagner eindelijk toch zelf in den nood kwam, en hem zijn laatste schat, eene met edelgesteente versierde snuifdoos, werd ontstolen, zoodat hij in zijn vorstelijk ingericht huis op droog zaad zat. Hoeveel zieleleed den kunstenaar drukte dat hij op den Duitschen troon zoo weinig ondersteuning vond voor zijn ideaal, het oprichten van eene echt Duitsche toonkunst, dat zijn ‘keizermarsch’ zoo armzalig werd beloond, en dat men hem zelfs aanried, als middel om zich populair te maken, eenige stukken uit Tannhaüser voor fanfare te arrangeeren - dit, en nog vele andere bijtende grieven worden ons door Jullien medegedeeld, in een zeer verzorgden, aantrekkelijken vorm, die het werk zoowel voor den inhoud als de schrijfwijze algemeen aanbevelenswaardig maakt. De ondergeteekende heeft reeds bij eene andere gelegenheid de wezenlijk vermakelijke bijzonderheid aangehaald dat toen Wagner eens de Eroica uit het hoofd dirigeerde, het publiek die koenheid niet duldde, en zich 's anderendaags zeer bevredigd toonde toen de meester opnieuw den maatstaf over Beethovens werk voerde met.... n.b.!.... Il Barbiero op den lessenaar. De meeste portretten zijn naar photographieën gestoken en uitmuntend geslaagd. Daaronder bevindt zich ook het zeldzame portret van Ernst Kietz. De tafereelen uit de operavoorstellingen helderen den minder ingewijde vele bijzonderheden op. De teekeningen van Fantin-Latour konden ons minder behagen, daar de overigens begaafde kunstenaar zich hier al te zeer naar het moderne slordigheidsbeginsel (?) heeft gevoegd. Men merkt dat, en is ontstemd. Den schrijver, dien wij overigens reeds zeer gunstig kenden uit zijne Histoire du costume au théâtre, La comtesse à la cour, enz., zoowel als door zijne muzikale correspondentie in den Français, valle spoedig de welverdiende hulde ten deele, zijn werk in andere talen overgezet te zien! Bij deze gelegenheid kunnen wij met nalaten op de brieven te wijzen, die onlangs in de Deutsche Rundschau zijn verschenen. Daarin vertoont zich Wagner van zijne minst voordeelige zijde. De woorden die hij gebruikt om zich over de kennismaking met den koning van Beieren in 1864 te verheugen, gaan alle gezond, natuurlijk overleg te boven. Zij zijn van eene hartstochtelijkheid die wezenlijke walging inboezemt. De eenige verontschuldiging daarvoor te vinden is dat Wagner in dien tijd nog miskend en wanhopig over zijne toekomst, in den jongen vorst eene soort van verlosser zag uit den nood. Deze brieven helderen Julliens bladz. 149 en 150 niet weinig op. Leuven. Paul Alberdingk Thijm. |
|